1.2 Flashcards

(275 cards)

1
Q

Wat is het biologisch perspectief in de psychologie?

A

De hersenen, zenuwstelsel, hormoonstelsel en genen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat omvat het cognitief perspectief?

A

Iemands waarnemingen, interpretaties, verwachtingen, overtuigingen, en herinneringen (mentale processen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat bestudeert het behavioristisch perspectief?

A

De prikkels in onze omgeving en de voorgaande consequenties van ons gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat houdt het psychodynamisch perspectief in?

A

Processen in onze onbewuste geest.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het humanistisch perspectief?

A

Onze aangeboren behoefte om te groeien en ons potentieel zo goed mogelijk te verwezenlijken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Definieer karaktertrekken en temperament.

A

Unieke persoonlijkheidskenmerken die in de tijd en in alle situaties consistent zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat bestudeert het ontwikkelingsperspectief?

A

De interactie tussen erfelijkheid en omgeving, die zich het hele leven door uit in voorspelbare patronen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de focus van het sociocultureel perspectief?

A

De kracht van sociale en culturele invloeden van de situatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een primaire vraagstelling voor een cliënt?

A

Passende onderzoeksvraag voor diagnosticus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een hypothesetoetsend model?

A

Een model dat veronderstellingen test.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Noem enkele methoden voor testafname.

A
  • Interviews
  • Psychologische testen
  • Vragenlijsten
  • Observaties
  • Praktijkopdrachten
  • Simulaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de betekenis van scoreberekening?

A

Aantal keren iets aangevinkt of correct noteren en optellen (ruwe score van iemand op een schaal).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat houdt verwerking en interpretatie van onderzoeksgegevens in?

A

Betekenis geven aan resultaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een schema?

A

Een algemeen conceptueel raamwerk dat verwachtingen genereert van thema’s, gebeurtenissen, voorwerpen, mensen en situaties in iemands leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een script?

A

Cluster van informatie over reeksen van gebeurtenissen en handelingen die je verwacht in een specifieke situatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is confirmation bias?

A

De neiging om informatie te zoeken die bestaande overtuigingen bevestigt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Definieer hindsight bias.

A

De neiging om na afloop van een gebeurtenis te twijfelen aan andermans beslissingen en te denken dat jij die van tevoren hebt zien aankomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is de ankerheuristiek?

A

Foutieve heuristiek waarbij je een schatting baseert op informatie die niets met het probleem te maken heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat houdt de representativiteitsheuristiek in?

A

Foutieve heuristiek waarbij je ervan uitgaat dat een persoon of gebeurtenis die tot een bepaalde categorie behoort alle eigenschappen van die categorie bezit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is de beschikbaarheidsheuristiek?

A

Foutieve heuristiek waarbij je mogelijkheden inschat op basis van informatie uit eigen ervaring.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is de tirannie van de keuze?

A

De verstoring van effectieve besluitvorming wanneer je wordt geconfronteerd met een overweldigende hoeveelheid mogelijkheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is intuïtie?

A

Oordeelsvorming zonder bewust redeneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Vul in: Een _______ is een methode om problemen op te lossen door systematische stappen te volgen.

A

algoritme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is functionele gefixeerdheid?

A

Onvermogen om een nieuwe toepassing te zien voor een voorwerp dat al met iets anders is geassocieerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Definieer mentale leeftijd (ML).
De gemiddelde leeftijd waarop normale individuen een bepaalde score bereiken.
26
Wat is het savantsyndroom?
Sommige mensen beschikken over een opmerkelijk talent, terwijl hun ontwikkeling op andere gebieden ernstig is achtergebleven.
27
Wat is de algemene g-factor volgens Spearman?
Een algemene eigenschap die de basis vormt van alle psychische activiteiten, dus ook intelligentie.
28
Wat is gekristalliseerde intelligentie?
De kennis die een persoon heeft verworven plus de vaardigheid om toegang te krijgen tot die kennis.
29
Wat is vloeibare intelligentie?
De vaardigheid om complexe relaties te zien en problemen op te lossen.
30
Noem de drie hoofdvormen van intelligentie volgens Sternberg.
* Praktische intelligentie * Logisch redeneren * Experimentele intelligentie
31
Wat is emotionele intelligentie?
Bewustzijn van eigen gevoelens en het vermogen om sociale signalen te interpreteren.
32
Wat houdt de CHC model in?
Een model dat verschillende aspecten van intelligentie categoriseert, zoals Gf (vloeibare intelligentie) en Gc (gekristalliseerde intelligentie).
33
Wat is erfelijkheidsratio?
De mate waarin de variatie van een bepaalde eigenschap binnen een groep kan worden toegeschreven aan genetische verschillen.
34
Wat is cognitieve reserve?
Vermogen van het brein om te compenseren en strategieën toe te passen zodat je normaal kan blijven functioneren in het geval van hersenschade.
35
Wat zijn circadiane ritmes?
Fysiologische patronen die zich ongeveer elke 24 uur herhalen, zoals de slaap-waakcyclus.
36
Wat is REM-slaap?
Periode in de slaap die gekenmerkt wordt door snelle, onrustige oogbewegingen en wordt geassocieerd met dromen.
37
Wat is slaapverlamming?
Een toestand waarin de slaper niet in staat is zijn willekeurige spieren te gebruiken, met uitzondering van de spieren van de ogen.
38
Wat is de activatie-synthese theorie?
Theorie die stelt dat hersengolven vanuit de hersenstam proberen betekenis te geven aan willekeurige signalen.
39
Vul in: De _______ inhoud van een droom is de verhaallijn zonder interpretatie.
manifeste
40
Wat is de latente inhoud van dromen?
De veronderstelde symbolische betekenis van objecten en gebeurtenissen in een droom.
41
Wat zijn primaire emoties?
* Woede * Angst * Geluk * Verdriet
42
Wat zijn secundaire emoties?
* Trots * Schaamte * Medelijden * Hoop
43
Wat zijn uitingsregels?
De manieren waarop emoties in een bepaalde samenleving geuit mogen worden.
44
Wat houdt de zelfdeterminatietheorie (ZDT) in?
Theorie die stelt dat mensen van nature hun omgeving vormgeven, gericht op groei en integratie.
45
Wat is de functie van homeostase?
Biologisch evenwicht en het vermogen van het lichaam dit te handhaven.
46
Wat is de drijfveertheorie?
Motivatie als een proces waarin een biologische behoefte een drijfveer produceert die het gedrag aanstuurt.
47
Vul in: Overrechtvaardiging is het proces waarbij een _______ beloning een interne motivatie verdringt.
extrinsieke
48
Wat zijn uitingsregels?
De manieren waarop emoties in een bepaalde samenleving geuit mogen worden
49
Wat zijn de vijf processen van sociale-emotionele verwerking?
* Stimulus-respons * Identificeren van en reageren op sociaal affectieve prikkels * Interne simulatie + lagere orde mentaliseren * Hogere-orde mentaliseren * Context afhankelijke emotie- en gedragsregulatie
50
Wat zijn de verschillende manieren van emotieregulatie?
* Onderdrukken * Herinterpreteren
51
Wat is lateralisatie van emoties?
Het idee dat de twee hersenhelften op een verschillende manier betrokken zijn bij uiteenlopende emoties
52
Wat stelt de James-Lange-theorie voor?
Een emotie oproepende stimulus veroorzaakt eerst een lichamelijke respons, die vervolgens een emotie produceert
53
Wat is de Cannon-Bard-theorie?
Stelt dat een emotioneel gevoel en een interne fysiologische respons tegelijkertijd plaatsvinden
54
Wat is de tweefactortheorie van emotie?
Het idee dat een emotie ontstaat uit de cognitieve interpretatie van zowel lichamelijke arousal als emotie oproepende stimulus
55
Wat is emotionele intelligentie (EQ)?
Het vermogen om emotionele responsen te begrijpen en te beheersen
56
Wat is een aangeboren reflex?
Gedrags- en reactiepatroon dat een kind al beheerst bij de geboorte
57
Wat is een zygote?
Bevruchte eicel
58
Wat is een embryo?
Het ongeboren kind gedurende de eerste acht weken na de conceptie
59
Wat is een foetus?
Het ongeboren kind in de periode tussen het embryonale stadium en de geboorte
60
Wat is een teratogeen?
Substantie uit de omgeving die schade kan toebrengen aan het ongeboren kind
61
Wat is een spiegelneuron?
Zenuwcel die geactiveerd wordt als er een handeling wordt uitgevoerd, maar ook als je iemand anders een handeling ziet uitvoeren
62
Wat zijn de hechtingsstijlen?
* Veilig * Angstig-ambivalent * Angstig-vermijdend * Gedesorganiseerd en desoriënteerd
63
Wat zijn de vier afzonderlijke fases dat kinderen doormaken?
Schema’s vormen het verstandelijke raamwerk voor ons inzicht in concepten, en deze schema’s worden door assimilatie en accommodatie gemodificeerd
64
Wat is socialisatie?
Proces waarbij kinderen de sociale regels en normen van hun cultuur leren
65
Wat zijn de opvoedingsstijlen?
* Autoritatief * Autoritair * Permissief * Onverschillig
66
Wat is de definitie van generativiteit in Eriksons theorie?
Proces waarbij men zich betrokken voelt bij zaken buiten zichzelf, zoals gezin, werk, gemeenschap of toekomstige generaties
67
Wat is integriteit volgens Eriksons theorie?
Vermogen om zonder spijt en met een gevoel van heelheid op het leven terug te kijken
68
Wat is de midlifecrisis?
Stadium van onzekerheid en besluiteloosheid door het inzicht dat het leven eindig is
69
Wat zijn de stadia van Schaies ontwikkeling?
* Verwervend stadium * Uitvoerend stadium * Verantwoordelijk stadium * Ondernemend stadium * Reïntegratief stadium
70
Wat is de triarchische theorie over intelligentie?
* Analytische element * Creatieve element * Praktische element
71
Wat is de definitie van emotionele intelligentie?
Geheel van vaardigheden die een accurate inschatting, evaluatie, uitdrukking en regulering van emoties mogelijk maken
72
Wat is de sociale klok?
Cultureel bepaald psychologisch uurwerk dat aangeeft of we belangrijke mijlpalen in het leven bereiken op een moment dat gepast is
73
Wat is de SWR-theorie?
Stimulus-waarde-rol theorie die stelt dat elke relatie zich in een vaste volgorde van drie stadia ontwikkelt
74
Wat zijn de componenten van Sternbergs driedimensionale theorie van liefde?
* Component van intimiteit * Component van passie * Component van beslissing/verbintenis
75
Wat is homogamie?
Neiging om een levenspartner te kiezen die dezelfde leeftijd, etniciteit, opleiding, religie en andere basale demografische kenmerken heeft
76
Wat is het vervangingsniveau?
Het aantal kinderen dat een generatie moet produceren om de bevolkingsgrootte op peil te houden
77
Wat zijn boemerangkinderen?
Jongvolwassenen die na vertrek uit het ouderlijke huis weer tijdelijk bij hun ouders gaan wonen
78
Wat is het legenestsyndroom?
Verdriet, bezorgdheid, eenzaamheid en depressie die ouders ervaren omdat hun kinderen het ouderlijk huis hebben verlaten
79
Wat is de hypothese van de cyclus van geweld?
Theorie dat mishandeling en verwaarlozing van kinderen de kans vergroot dat die kinderen later als volwassene ook gewelddadig gedrag vertonen
80
Wat zijn de stadia van Ginzbergs theorie over beroepskeuze?
* Fantasieperiode * Tentatieve periode * Realistische periode
81
Wat zijn de persoonlijkheidskenmerken volgens Hollands theorie (RISCOA)?
* Realistisch * Intellectueel
82
Wat is coping?
Pogingen om de bedreigingen en uitdagingen die tot stress leiden te beheersen, te verminderen of te aanvaarden
83
Wat is psychoneuro-immunologie (PNI)?
Onderzoek naar de relatie tussen de hersenen, het immuunsysteem en psychologische factoren
84
Wat is somatisatie?
Medisch probleem dat wordt veroorzaakt door de interactie tussen psychologische, emotionele en fysieke problemen
85
Wat is de definitie van veroudering?
De natuurlijke lichamelijke achteruitgang die wordt veroorzaakt door het ouder worden
86
Wat is presbyopie?
Verziendheid, een bijna universele verandering in het gezichtsvermogen tijdens de middelbare leeftijd
87
Wat is glaucoom?
Aandoening waarbij de druk in de oog vloeistof stijgt door onjuiste afvoer of overproductie
88
Wat is presbycusis?
Verlies van het vermogen om hoge tonen te horen
89
Wat is de vrouwelijke climacterium?
Periode waarin de overgang plaatsvindt van vruchtbaarheid naar onvruchtbaarheid
90
Wat is de menopauze?
De beëindiging van de menstruatie
91
Wat is het Type A-gedragspatroon?
Gedrag dat zich kenmerkt door competitiedrang, ongeduld en een neiging tot frustratie en vijandigheid
92
Wat is het Type B-gedragspatroon?
Gedrag dat zich kenmerkt door een lage competitiedrang, geduld en afwezigheid van agressie
93
Wat is de definitie van therapietrouw?
Het consequent opvolgen van de voorgeschreven behandeling
94
Wat is vloeiende intelligentie?
Intelligentie die te maken heeft met vaardigheden op het gebied van informatieverwerking, redeneren en herinneren
95
Wat is gekristalliseerde intelligentie?
Alle informatie, vaardigheden en strategieën die mensen door ervaring hebben geleerd
96
Wat is expertise?
Verworven vaardigheden en/of kennis op een specifiek gebied
97
Wat is een schema?
Een cognitief kader of concept dat helpt bij het organiseren en interpreteren van informatie
98
Wat is de definitie van emotioneel welbevinden?
De ervaring van positieve emoties en levenstevredenheid
99
Wat is psychologisch welbevinden?
De ervaren mate van zelfactualisatie en groei
100
Wat is sociaal welbevinden?
De ervaren mate van sociale integratie en bijdrage aan de gemeenschap
101
Wat is het derde stadium van Ginzbergs theorie?
Het stadium waarin jongvolwassenen specifieke beroepsmogelijkheden beginnen te onderzoeken, door in een richting aan het werk te gaan of door een opleiding te volgen.
102
Noem de vijf persoonlijkheidskenmerken volgens Hollands theorie (RISCOA).
* Realistisch * Intellectueel * Sociaal * Conventioneel * Ondernemend * Artistiek
103
Wat zijn sociale beroepen?
Beroepen waarin sociale relaties centraal staan.
104
Wat is een glazen plafond?
Onzichtbare barrière in een organisatie waardoor mensen, door discriminatie, niet in staat zijn om verder dan een bepaald niveau te stijgen.
105
Wat zijn de twee vormen van motivatie?
* Extrinsieke motivatie * Intrinsieke motivatie
106
Wat is burn-out?
Situatie die optreedt nadat mensen in geestelijk en lichamelijk opzicht jarenlang roofbouw op zichzelf hebben gepleegd.
107
Wat zijn eigenschap-beschrijvende bijvoeglijke naamwoorden?
Bijvoeglijke naamwoorden die gebruikt kunnen worden om kenmerken van mensen te beschrijven.
108
Wat zijn psychologische eigenschappen?
Kenmerken die beschrijven hoe mensen van elkaar verschillen.
109
Wat zijn gemiddelde neigingen?
Gemiddeld begint een spraakzaam persoon meer gesprekken dan een weinig spraakzaam persoon.
110
Waarom zijn persoonlijkheidskenmerken nuttig?
* Helpen mensen te beschrijven * Helpen gedrag te verklaren * Helpen toekomstig gedrag te voorspellen
111
Wat zijn psychologische mechanismen?
Processen van de persoonlijkheid die lijken op eigenschappen.
112
Wat beschrijft de term 'percepties'?
Hoe we een omgeving ‘zien’ of interpreteren.
113
Wat zijn manipulaties in de context van persoonlijkheid?
De manieren waarop we opzettelijk proberen anderen te beïnvloeden.
114
Wat is situationele specifiekheid?
Situaties waarin bijna alle mensen in gelijkachtige manieren reageren.
115
Wat is het verschil tussen nomothetisch en idiografisch onderzoek?
* Nomothetisch: Statistische vergelijkingen van individuen of groepen * Idiografisch: Gericht op één persoon om algemene principes te observeren
116
Wat zijn de domeinen van kennis over de menselijke natuur?
* Dispositioneel domein * Biologisch domein * Intrapsychisch domein * Cognitief-ervaringsgericht domein * Sociaal en cultureel domein * Aanpassing domein
117
Wat is een trek (trait)?
Interne eigenschap die gedrag voorspelt.
118
Wat zijn de stappen van de Act Frequency Formulation of Traits?
* Beschrijf alle gedragingen die in een bepaalde categorie horen * Beslis welke gedragingen prototypisch zijn voor die categorie * Observeer of die persoon dat gedrag vertoont
119
Wat is de woordenboek benadering (lexical approach)?
Zoeken naar synoniemen, cross cultureel en universeel.
120
Wat zijn de belangrijkste trekken volgens de statistische benadering?
Factor analyse.
121
Wat zijn de Big Five persoonlijkheidskenmerken?
* Surgency/Extraversion * Agreeableness * Emotional stability * Intellect/Imagination * Openness to Experience
122
Wat is de definities van persoonlijkheid?
Een betekenisvol verschil met anderen, consistentie over tijd en consistentie over situaties.
123
Wat houdt de Person-Situatie Interactie in?
Gedrag = f(Persoonlijkheidstrek x Situationele factoren)
124
Wat zijn aggregatie en measurement issues?
* Aggregatie: Optelsom/gemiddelde van gedragingen * Measurement Issues: Infrequency scale, Faking, Barnum statements
125
Wat is natuurlijke selectie?
Beter overleven.
126
Wat is seksuele selectie?
Meer nageslacht krijgen.
127
Wat zijn de psychoseksuele stadia van persoonlijkheidsontwikkeling?
* Orale fase * Anal fase * Fallische fase * Latente fase * Genitale fase
128
Wat zijn de technieken om het onbewuste bloot te leggen?
* Vrije associatie * Droomanalyse * Projectieve technieken
129
Wat houdt de object relatie theorie in?
Ontwikkeling van relaties met anderen zoals ouders is belangrijker dan de wensen van het kind.
130
Wat zijn de vier mogelijke oorzaken van individuele verschillen vanuit biologisch perspectief?
* Omgevingsoorzaken * Afhankelijk van de andere eigenschappen * Frequentieafhankelijk * Fluctuatie in ideale persoonlijkheidseigenschappen door de tijd
131
Wat zijn de ontwikkelingsfasen van Erikson?
* Mistrust vs. trust * Shame and doubt vs. autonomy * Guilt vs. initiative * Inferiority vs. industry * Role confusion vs. identity * Isolation vs. intimacy * Stagnation vs. generativity * Despair vs. integrity
132
Wat is de narcistische paradox?
Wanneer een narcist een hoog zelfbeeld lijkt te hebben, maar in werkelijkheid twijfels heeft over zijn of haar waarde als persoon.
133
Wat is ilige hechting?
Veilige hechting ## Footnote Ilige hechting verwijst naar een veilige hechtingsstijl die leidt tot gezonde relaties.
134
Wat is ambivalente hechting?
Ambivalent attachment ## Footnote Ambivalente hechting is een type hechting waarbij kinderen zowel aanhankelijk als angstig zijn in relaties.
135
Wat is vermijdende hechting?
Avoidant attachment ## Footnote Vermijdende hechting wordt gekenmerkt door een gebrek aan emotionele verbondenheid en het vermijden van nabijheid.
136
Wat zijn werkmodellen voor volwassen relaties?
Geïnternaliseerd als onbewuste verwachtingen ## Footnote Werkmodellen zijn mentale representaties die onze verwachtingen van relaties beïnvloeden.
137
Wat is de Strange Situation?
Een experimentele situatie ontwikkeld door Ainsworth om hechtingsstijlen te onderzoeken ## Footnote Het doel is om de reacties van kinderen op scheiding en hereniging met hun verzorger te observeren.
138
Wat zijn motieven volgens Murray?
Interne toestanden die gedrag opwekken en sturen ## Footnote Motieven zijn de drijfveren achter ons gedrag en onze doelen.
139
Wat is een behoefte (need)?
Spanningstoestanden binnen een persoon ## Footnote Behoeften zijn de interne druk die ons aanzet tot actie.
140
Wat is omgevingsdruk (press)?
Behoefte relevante aspecten van de omgeving ## Footnote Omgevingsdruk verwijst naar externe factoren die invloed hebben op onze behoeften.
141
Wat is alpha press?
Objectief ## Footnote Alpha press verwijst naar de objectieve kenmerken van de omgeving die onze behoeften beïnvloeden.
142
Wat is beta press?
Waargenomen ## Footnote Beta press omvat de subjectieve waarnemingen van de omgeving die ons gedrag sturen.
143
Wat is waarneming (apperception)?
De manier waarop individuen stimuli interpreteren ## Footnote Waarneming is essentieel in hoe we onze omgeving begrijpen.
144
Wat zijn de drie aangeboren psychologische basisbehoeften volgens Deci en Ryan?
* Verbondenheid: Erbij horen * Autonomie: Je onderscheiden * Competentie: Je ontwikkelen/competent gevonden worden ## Footnote Deze behoeften zijn cruciaal voor optimale ontwikkeling.
145
Wat is extrinsieke motivatie?
Motivatie gebaseerd op externe druk of beloningen ## Footnote Het kan intrinsieke motivatie verdringen.
146
Wat zijn de Grote Drie Motieven volgens McClelland?
* Achievement (nAch): Prestatie-motivatie * Power (nPow): Macht en invloed * Intimacy (nInt): Intimiteit ## Footnote Deze motieven vormen de basis voor veel menselijk gedrag.
147
Wat is humanistische psychologie?
Psychologie die zich richt op groei in plaats van tekorten ## Footnote Het benadrukt de positieve aspecten van de mens.
148
Wat is de behoeftenhiërarchie van Maslow?
Een model dat de hiërarchische structuur van menselijke behoeften beschrijft ## Footnote Het model omvat basisbehoeften tot zelfverwezenlijking.
149
Wat zijn de basishoudingen van een therapeut volgens Rogers?
* Empatie * Onvoorwaardelijke positieve achting * Echtheid ## Footnote Deze houdingen zijn essentieel voor effectieve therapie.
150
Wat is persoonlijkheidsontwikkeling?
De continuïteiten, consistenties en stabiliteiten van mensen in de loop van de tijd ## Footnote Het omvat ook hoe mensen veranderen.
151
Wat is stabiliteit van de rangorde?
Het behoud van de individuele positie binnen een groep ## Footnote Dit verwijst naar de consistentie van persoonlijkheid binnen sociale contexten.
152
Wat is gemiddelde niveau stabiliteit?
Constantheid van het niveau van een eigenschap ## Footnote Dit betreft de stabiliteit van persoonlijkheidskenmerken over tijd.
153
Wat is persoonlijkheidscoherentie?
Het handhaven van de rangorde ten opzichte van andere individuen ## Footnote Dit kan inhouden dat de manifestaties van eigenschappen veranderen.
154
Wat zijn stabiliteitscoëfficiënten?
Correlaties tussen dezelfde metingen op twee verschillende tijdstippen ## Footnote Ze helpen bij het meten van de stabiliteit van eigenschappen.
155
Wat zijn geldigheidscoëfficiënten?
Correlaties tussen verschillende metingen van dezelfde eigenschap op hetzelfde moment ## Footnote Deze coëfficiënten zijn belangrijk voor het valideren van metingen.
156
Wat is zelfvertrouwen (self-esteem)?
Het gevoel van eigenwaarde ## Footnote Dit beïnvloedt ons gedrag en hoe we omgaan met uitdagingen.
157
Wat zijn verschillen in perceptie?
Veld(on)afhankelijkheid ## Footnote Dit verwijst naar de manier waarop individuen informatie verwerken.
158
Wat is de reducer/augmenter theory?
De dimensie waarin mensen verschillen in hun reactie op sensorische stimulatie ## Footnote Sommigen verminderen sensorische stimulatie, anderen versterken het.
159
Wat is Kelly’s Personal Construct Theory?
Mensen geven zin aan hun omgeving en bepalen op basis daarvan welke rol ze willen spelen ## Footnote Dit benadrukt de persoonlijke interpretatie van de werkelijkheid.
160
Wat is locus of control?
De mate waarin mensen geloven dat ze controle hebben over gebeurtenissen in hun leven ## Footnote Een interne locus van controle leidt tot hogere productiviteit.
161
Wat is learned helplessness?
Een toestand van passiviteit en slachtoffergedrag ## Footnote Dit kan voortkomen uit herhaalde falen of gebrek aan controle.
162
Wat zijn attributies?
Toeschrijvingen van oorzaken aan gedrag of gebeurtenissen ## Footnote Ze kunnen intern of extern zijn.
163
Wat is de fundamentele attributiefout?
De neiging om het gedrag van anderen toe te schrijven aan hun karakter en niet aan omstandigheden ## Footnote Dit kan leiden tot vooroordelen en misverstanden.
164
Wat is defensieve attributie?
De neiging om succes aan eigen handelen toe te schrijven en falen aan externe factoren ## Footnote Dit helpt om het zelfbeeld te beschermen.
165
Wat is personal project analysis?
De persoonlijke doelen die ieder mens stelt ## Footnote Dit helpt bij het begrijpen van motivatie en gedrag.
166
Wat is zelfefficiëntie?
Het gevoel dat men in staat is om taken succesvol uit te voeren ## Footnote Dit is een concept van Bandura.
167
Wat is mastery orientation?
Doorzettingsvermogen en de focus op inzet in plaats van op intelligentie ## Footnote Dit is een concept van Dweck.
168
Wat is het cognitief-affectieve persoonlijkheidssysteem (CAPS)?
De theorie dat gedrag niet alleen het gevolg is van persoonlijkheid, maar ook van cognitieve activiteit ## Footnote Dit benadrukt de rol van interpretatie in gedrag.
169
Wat zijn de verschillen in intelligentie?
* Achievement view: Hoeveelheid verworven kennis * Aptitude view: Vermogen om te leren ## Footnote Deze perspectieven helpen bij het begrijpen van intelligentie.
170
Wat is de g-factor?
De algemene intelligentiefactor volgens Spearman ## Footnote Dit is een theoretisch concept dat de basis vormt voor andere intelligentiemodellen.
171
Wat zijn de basiscategorieën van emoties?
Prettig/onprettig en hoog/laag arousal ## Footnote Deze dimensies helpen bij het categoriseren van emoties.
172
Wat is de Big Five?
Een model dat vijf belangrijke persoonlijkheidsfactoren beschrijft ## Footnote Het omvat extraversie, neuroticisme, en andere factoren.
173
Wat is positieve psychologie?
Een stroming die zich richt op positieve ervaringen en eigenschappen ## Footnote Het benadrukt geluk, hoop en de impact van positieve instituties.
174
Wat is het diathesis-stress model?
Een model dat de interactie tussen kwetsbaarheid en stress beschrijft ## Footnote Dit helpt bij het begrijpen van psychische aandoeningen.
175
Wat zijn de kenmerken van Type A persoonlijkheid?
* Competitief * Agressief * Ambitieus * Vaak vijandig ## Footnote Dit type persoonlijkheid is geassocieerd met een verhoogd risico op hartziekten.
176
Wat zijn zelf-schema’s?
Specifieke kennisstructuren van het zelfconcept ## Footnote Ze zijn gebaseerd op ervaringen en beïnvloeden sociale interacties.
177
Wat is het verschil tussen ideaal zelf en ought self?
* Ideaal zelf: Hoe je wilt zijn * Ought self: Hoe anderen willen dat je bent ## Footnote Dit kan invloed hebben op zelfwaardering en identiteit.
178
Wat is defensief pessimisme?
Een strategie waarbij men verwacht slecht te presteren om teleurstelling te voorkomen ## Footnote Dit kan helpen om angst te verminderen.
179
Wat is zelfhandicapping?
Een proces waarbij iemand opzettelijk obstakels creëert voor zichzelf om falen te verklaren ## Footnote Dit kan voortkomen uit angst voor mislukking.
180
Wat is sociale identiteit?
Het beeld dat we aan anderen laten zien, inclusief observable elementen zoals geslacht en etniciteit ## Footnote Dit verschilt van het zelfconcept, dat meer intern is.
181
Wat is een identiteitscrisis?
Een periode van verwarring en onzekerheid over de eigen identiteit ## Footnote Dit kan zich voordoen in de adolescentie of volwassenheid.
182
Wat is psychobiologie?
De studie van de biologische basis van psychologische processen ## Footnote Het onderzoekt hoe evolutie en genetica invloed hebben op gedrag.
183
Wat is een quarterlife crisis?
Een periode van onzekerheid en twijfels die zich voordoet in de late twintig of vroege dertig.
184
Wat veroorzaakt een identiteitsconflict?
Wanneer twee of meer delen van de identiteit niet met elkaar stroken, bijvoorbeeld de carrièrevrouw die graag een baby wil.
185
Wat is de definitie van evolutie?
Het geleidelijke proces van biologische verandering van een soort als gevolg van zijn aanpassing aan de omgeving.
186
Wat is natuurlijke selectie?
De drijvende kracht achter de evolutie, waardoor de omgeving de best aangepaste organismen selecteert.
187
Wat is een adaptief kenmerk?
Een kenmerk van een soort dat is ontstaan op basis van aanpassing aan een specifieke omgeving.
188
Wat is het verschil tussen genotype en fenotype?
Genotype zijn de genetisch vastgelegde kenmerken, terwijl fenotype de waarneembare fysieke kenmerken zijn.
189
Wat omvat het genoom van een organisme?
Een complete set van chromosomen.
190
Wat is DNA?
Een lang, complex molecuul dat informatie bevat over alle genetische eigenschappen.
191
Wat zijn genen?
Stukjes van een chromosoom waarin de codes voor erfelijke, lichamelijke en psychische eigenschappen zijn opgeslagen.
192
Wat zijn chromosomen?
Lange, dunne en spiraalvormige draden waarlangs de genen zijn gerangschikt.
193
Wat is een geslachtschromosoom?
Een chromosoom dat onze lichamelijke geslachtskenmerken bepaalt.
194
Wat is een autosoom?
Een chromosoom dat geen geslachtschromosoom is.
195
Wat is een histoon?
Een specifiek eiwit waar het DNA zijn spiralen omheen wikkelt.
196
Wat is het epigenoom?
Een reeks chemische codes die aanvullende ervaringen op het DNA vormen.
197
Wat is een neuron?
Een cel die is gespecialiseerd in het ontvangen en doorsturen van informatie.
198
Wat doet een sensorisch neuron?
Verstuurt boodschappen van sensorische receptoren naar het centrale zenuwstelsel.
199
Wat is de functie van een motorisch neuron?
Verstuurt boodschappen van het centrale zenuwstelsel naar de spieren en/of klieren.
200
Wat is een schakelcel?
Een zenuwcel die boodschappen van het ene type zenuwcel naar een ander type doorgeeft.
201
Wat zijn dendrieten?
Vertakte uitlopers van het cellichaam van een neuron die informatie binnenhalen.
202
Wat is het rustpotentiaal?
De elektrische lading van het axon in rust.
203
Wat is een actiepotentiaal?
Een zenuwimpuls die wordt veroorzaakt door een verandering in de elektrische lading op de celmembraan.
204
Wat betekent het alles-of-niets principe?
Het neuron vuurt óf volledig óf helemaal niet.
205
Wat is synaptische transmissie?
Transport van informatie door de synaptische spleet door middel van neurotransmitters.
206
Wat is een synaps?
Een microscopische spleet waardoor de communicatie tussen neuronen plaatsvindt.
207
Wat is een neurotransmitter?
Een chemische boodschapper die neurale berichten overbrengt van de ene kant van de synaptische spleet naar de andere.
208
Wat is de functie van gliacellen?
Bieden structurele steun aan neuronen en helpen bij het samenbrengen van de juiste zenuwcellen.
209
Wat is plasticiteit in het zenuwstelsel?
Het vermogen van het zenuwstelsel om zich aan te passen of te veranderen.
210
Wat omvat het centrale zenuwstelsel (CZS)?
De hersenen en het ruggenmerg.
211
Wat zijn reflexen?
Automatische, niet-aangeleerde responsen die worden opgeroepen door een stimulus.
212
Wat is het perifere zenuwstelsel (PZS)?
Alle delen van het zenuwstelsel die zich buiten het centrale zenuwstelsel bevinden.
213
Wat is het somatische zenuwstelsel?
Deel van het perifere zenuwstelsel dat vrijwillige boodschappen naar de skeletspieren stuurt.
214
Wat is het autonome zenuwstelsel?
Gedeelte van het perifere zenuwstelsel dat boodschappen naar interne organen en klieren verzendt.
215
Wat is de functie van het sympathische zenuwstelsel?
Stuur boodschappen naar inwendige organen en klieren en stelt ons in staat te reageren op stressvolle situaties.
216
Wat doet het parasympathische zenuwstelsel?
Houdt de dagelijkse routine van de inwendige organen in de gaten en kalmeert het lichaam.
217
Wat is de hypofyse?
De hoofdklier die hormonen produceert die andere endocriene klieren beïnvloeden.
218
Wat zijn de drie lagen in de hersenen?
* Hersenstam * Limbisch systeem * Cerebrale cortex
219
Wat reguleert de medulla oblongata?
De ademhaling en de hartslag.
220
Wat is de functie van de pons?
Reguleert de hersenactiviteit tijdens de slaap en dromen.
221
Wat is de thalamus?
Het centrale koppelstation van de hersenen waar boodschappen passeren.
222
Wat is de rol van het cerebellum?
Het speelt een belangrijke rol bij gecoördineerde bewegingen.
223
Wat omvat het limbisch systeem?
* Corpus amygdala * Hippocampus * Hypothalamus
224
Wat doet de hippocampus?
Speelt een rol bij langdurige herinneringen.
225
Wat is de functie van de amygdala?
Betrokken bij herinneringen, emoties en motivatie.
226
Wat is de cerebrale cortex?
De dunne grijze massa die het cerebrum bedekt en verantwoordelijk is voor hogere mentale processen.
227
Wat is het corpus callosum?
Een bundel zenuwcellen die de twee hersenhelften met elkaar verbindt.
228
Wat zijn de kwabben van de cerebrale cortex?
* Frontaalkwab * Pariëtaalkwab * Occipitaalkwab * Temporaalkwab
229
Wat is de functie van de motorische cortex?
Controleert vrijwillige beweging.
230
Wat zijn spiegelneuronen?
Zenuwcellen die geactiveerd worden bij het uitvoeren van een handeling of het zien van iemand anders die een handeling uitvoert.
231
Wat is de functie van de pariëtaalkwab?
Behandelt de tastzin en waarneming van ruimtelijke relaties.
232
Wat is de functie van de occipitaalkwab?
Herbergt een deel van de visuele cortex.
233
Wat is de functie van de temporaalkwab?
Verwerkt geluid, inclusief taal.
234
Wat is cerebrale dominantie?
De neiging van elke hersenhelft om bepaalde functies te domineren.
235
Wat is lateralisatie van de hersenen?
Bepaalde hersenfuncties zijn enkel of grotendeels vertegenwoordigd in een van beide hersenhelften.
236
Wat zijn de functies van de neocortex?
Hogere hersenfuncties zoals intellect, leervermogen en rationeel denken.
237
Wat doet het limbische brein?
Is betrokken bij motivatie en emotie.
238
Wat zijn de basale functies van het reptielenbrein?
Overleving en voortplanting.
239
Wat is de rol van de thalamus?
Zintuiglijke informatie doorsturen naar de cortex.
240
Wat zijn de twee belangrijke gebieden in taalverwerking?
* Wernicke (taalbegrip) * Broca (taalproductie)
241
Wat zijn de vijf processen van sociale-emotionele verwerking?
* Stimulus-respons * Interne simulatie + lagere orde mentaliseren * Hogere-orde mentaliseren * Context afhankelijke emotie- en gedragsregulatie
242
Wat is neurologische ontwikkeling?
De groei en verandering die plaatsvinden in het zenuwstelsel, vooral in de hersenen.
243
Wat zijn de gevolgen van de ontwikkeling van de prefrontale cortex?
Invloed op denken, van formeel denken naar postformeel denken.
244
Wat zijn de kenmerken van het limbisch systeem in ontwikkeling?
* Beloning * Emotionele reactie * Sterker wanneer samen met peers
245
Wat zijn de gevolgen van impulscontrole in de ontwikkeling?
Vertrouwen op gevoel en risicovol gedrag.
246
Wat is het limbisch systeem?
Een deel van de hersenen dat betrokken is bij emotionele reacties en beloning ## Footnote Het limbisch systeem speelt een rol in de ontwikkeling van emotionele reacties, vooral in sociale contexten.
247
Wat is impulscontrole?
Het vermogen om onmiddellijke beloningen uit te stellen voor een langeretermijnvoordeel ## Footnote Impulscontrole is cruciaal voor het nemen van rationele beslissingen.
248
Wat is de functie van de prefrontale cortex?
Betrokken bij rationeel denken en besluitvorming ## Footnote De prefrontale cortex helpt bij het analyseren van risico's en het maken van weloverwogen keuzes.
249
Wat is chunking?
Een proces waarbij informatie georganiseerd wordt tot kleinere, betekenisvolle eenheden ## Footnote Chunking helpt bij het vergroten van de capaciteit van het werkgeheugen.
250
Wat is de rol van repeteren in het werkgeheugen?
Voorkomen dat informatie vervaagt door herhaling ## Footnote Repeteren vereist geen actieve verwerking van de informatie.
251
Wat is elaboratie?
Actief verwerken van informatie door deze te verbinden met bestaande kennis ## Footnote Dit proces vergroot de kans dat informatie wordt opgeslagen in het langetermijngeheugen.
252
Wat zijn deelvragen?
Subvragen die helpen de hoofdvraag van een onderzoek uit te werken ## Footnote Deelvragen zijn essentieel voor het structureren van een onderzoek.
253
Wat is de 6W-methode?
Een methode om het probleem in een onderzoek te beschrijven met vragen zoals wat, wie, wanneer, waar, waarom, en waartoe ## Footnote Deze methode helpt bij het grondig begrijpen van het probleem.
254
Wat betekent betrouwbaarheid in onderzoek?
De mate waarin onderzoek vrij is van toevallige fouten ## Footnote Betrouwbaarheid is essentieel voor de validiteit van onderzoeksresultaten.
255
Wat is het verschil tussen interne en externe validiteit?
Interne validiteit betreft de nauwkeurigheid van conclusies; externe validiteit betreft de generaliseerbaarheid naar de populatie ## Footnote Beide vormen van validiteit zijn cruciaal voor de kwaliteit van onderzoek.
256
Wat zijn kwantitatieve analyses?
Cijfermatige verwerking van verzamelde gegevens om antwoorden op onderzoeksvragen te geven ## Footnote Dit type analyse omvat univariate, bivariate en multivariate statistische technieken.
257
Wat is een cirkeldiagram?
Een grafiek die de verhouding tussen categorieën weergeeft met een oppervlak dat het totaal aantal cases vertegenwoordigt ## Footnote Cirkeldiagrammen zijn nuttig voor het visualiseren van percentages.
258
Wat is de modus?
Het getal dat het vaakst voorkomt in een dataset ## Footnote De modus kan helpen bij het begrijpen van de centrale tendentie van gegevens.
259
Wat is de standaardafwijking?
Een maat voor de spreiding van een variabele, berekend als de vierkantswortel van de variantie ## Footnote Een lagere standaardafwijking betekent dat de data dichter bij het gemiddelde liggen.
260
Wat is de fundamentele attributiefout?
De neiging om het gedrag van anderen te veel toe te schrijven aan hun persoonlijkheid en de situatie te negeren ## Footnote Deze fout kan leiden tot verkeerde interpretaties van gedrag.
261
Wat is de RET-methodiek?
Een methode om belangrijke overtuigingen van een persoon te onderzoeken ## Footnote Het richt zich op het identificeren van gedachten die invloed hebben op gedrag.
262
Wat is een criteriumgericht interview (CGI)?
Een interview dat gericht is op het verzamelen van informatie over concreet gedrag ## Footnote Het CGI helpt bij het beoordelen van de competenties van een kandidaat.
263
Wat is het vierogenprincipe?
Een vorm van collegiale feedback waarbij een collega of medestudent het onderzoek bekijkt ## Footnote Dit principe bevordert de kwaliteit en betrouwbaarheid van het onderzoek.
264
Wat is een pilot?
Een proefinterview of proefenquête ## Footnote Pilots worden gebruikt om de effectiviteit van onderzoeksmethoden te testen.
265
Wat is een boxdiagram?
Een grafiek die uitschieters zichtbaar maakt en inzicht geeft in de middelste 50% van een verdeling ## Footnote Dit diagram is nuttig voor het visualiseren van spreiding en outliers.
266
Wat is de rol van contextkennis in onderzoek?
Het helpt bij het interpreteren van testgegevens in de juiste context ## Footnote Context is cruciaal voor het begrijpen van resultaten.
267
Wat houdt de conceptuele bruikbaarheid in?
De resultaten worden gebruikt om een discussie over een onderwerp te starten ## Footnote Dit type bruikbaarheid is belangrijk voor academische en beleidsmatige discussies.
268
Wat is de functie van observatiemethoden?
Het verzamelen van data door het observeren van gedrag in natuurlijke of gesimuleerde omgevingen ## Footnote Observatiemethoden zijn cruciaal voor het testen van hypotheses.
269
Wat is een risico-analyse?
Een beoordeling of het risico de beloning waard is ## Footnote Dit proces is belangrijk voor het nemen van weloverwogen beslissingen.
270
Wat is validiteit?
De mate waarin onderzoek vrij is van systematische fouten ## Footnote Validiteit is essentieel voor het vertrouwen in onderzoeksresultaten.
271
Wat is het verschil tussen absolute en relatieve frequentie?
Absolute frequentie is het aantal waarnemingen per categorie; relatieve frequentie is het aantal waarnemingen ten opzichte van het totaal ## Footnote Beide frequenties zijn belangrijk voor data-analyse.
272
Wat is de rol van de intakegesprek in onderzoek?
Een interview dat gebruikt wordt voor probleemanalyse en het verzamelen van relevante informatie ## Footnote Intakegesprekken zijn vaak de eerste stap in het onderzoeksproces.
273
Wat zijn gedragscompetenties?
Specifieke vaardigheden of gedragingen die vereist zijn voor een functie ## Footnote Deze competenties worden vaak beoordeeld tijdens sollicitatieprocedures.
274
Wat is de betekenis van sociaal wenselijk gedrag?
Het aanpassen van antwoorden of gedrag om te voldoen aan sociale normen ## Footnote Dit fenomeen kan de validiteit van onderzoek beïnvloeden.
275
Wat is de functie van grafologie?
Analyse van handschrift om persoonlijkheid of gedrag te beoordelen ## Footnote Grafologie wordt vaak als onbetrouwbaar beschouwd en is niet wetenschappelijk onderbouwd.