12. Ik stuur je wel een SMS-je Flashcards

(119 cards)

1
Q

to put through

A

doorverbinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

the extension is engaged

A

het toestel is in gesprek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

you were going to call

A

je zou nog bellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

to sign

A

tekenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

to approach; to belong

A

toekomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

to wind up, to round off

A

afronden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

is almost finished

A

is bijna afgerond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

the only thing that

A

het enige wat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

some details

A

wat gegevens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

information, detail

A

het gegeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

it looks good

A

het ziet er prima uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

on which

A

waaraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

table, chart

A

table

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

I’ll put those together

A

ik zal die in elkaar zetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

when I have finished it

A

als ik het af heb

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

don’t worry

A

maak je geen zorgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

if you say so

A

als jij het zegt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

besides, anyways, though

A

overigens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

to not know on top of my head

A

niet uit mijn hoofd weten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

about, around

A

zo rond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

to be busy

A

druk bezig zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

roommate

A

de huisgenoot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

to borrow, to lend

A

lenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

to mow the lawn

A

het gras maaien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
earlier, sooner
eerder
26
to answer the phone
de telefoon aannemen/opnemen
27
flight
de vlucht
28
to pass, to succeed
(voor) slagen
29
he passed his exam
hij is voor zijn examen geslaagd
30
did you pull it off?
ben je erin geslaagd?
31
to fail; to drop
zakken
32
I failed (exam)
ik ben gezakt
33
driving licence
het rijbewijs
34
to eat sweets
snoepen
35
wig
de pruik
36
bald
kaal
37
to be out of breath
buiten adem zijn
38
to climb the stairs
de trap oplopen
39
to be stressed
gestresst zijn
40
lonely
eenzaam
41
to look up, to find
opzoeken
42
education
het onderwijs
43
to take a study programme
een studie volgen
44
portrait
het portret
45
island
het eiland
46
famous
beroemd
47
thief
de dief
48
just to shake hand
gewoon een hand geven
49
to participate in a game (match)
meedoen aan een wedstrijd
50
to jump for joy (inf.)
een gat in de lucht springen
51
hole, gap, opening
het gat
52
stop (or fill) a hole
een gat dichten
53
we were told to...; we were given orders to...
we kregen opdracht om...
54
tell me!
vertel eens!
55
absolutely, you bet
nou en of
56
talking about
het hebben over
57
everything and nothing
van alles en nog wat
58
completely
volkomen
59
that's completely true
dat is volkomen juist
60
you're making progress
het gaat de goeie kant op
61
talk to you later
tot horens
62
it clicked, we hit it off
het klikte
63
immediately; at the same time
meteen
64
I'll tell you in just a second
dat zeg ik je zo meteen
65
not having to hand immediately
zo gauw niet bij de hand hebben
66
quick, soon; easily
gauw
67
he won't be long now
hij zal nu wel gauw hier zijn
68
to agree with someone
het eens zijn met iemand
69
I agree with you
daar ben ik het mee eens
70
to dislike
een hekel hebben aan
71
to come across
aantreffen
72
bus shelter
het bushokje
73
blanket
de deken
74
teddy bear
het knuffelbeest
75
piggy bank
de spaarpot
76
police force
het politiekorps
77
piece of information (more formal)
de inlichting
78
to appear, to turn out
blijken
79
missing
vermist
80
middle
midden
81
to pick up
ophalen
82
window
het raam
83
door
de deur
84
wall
de muur
85
corner
de hoek
86
mirror
de spiegel
87
jug (cro. bokal)
de kan
88
water jug (cro. bokal za vodu)
de waterkan
89
bowl
de kom
90
washing bowl
de waskom
91
coat hook
de kapstok
92
meeting
de vergadering
93
lasted a long time
duurde lang
94
annual report
het jaarverslag
95
to collect
verzamelen
96
published
gepubliceerd
97
shelf
de plank
98
can you reach the top shelf?
kun je bij de bovenste plank?
99
to refer
verwijzen
100
ghost
het spook
101
to trust in
vertrouwen op
102
intuition
de intuitie
103
to spend on
besteden aan
104
appearance, looks (2)
het uiterlijk, het voorkomen
105
these days
tegenwoordig
106
just in case
voor de zekerheid
107
just for fun
voor de lol
108
in case of...
voor het geval dat...
109
at least (3)
althans, tenminste, minstens
110
to be honest
om eerlijk te zeggen
111
the very smallest
allerkleinste
112
once you've got...
als je dan eenmaal een ... hebt
113
to get used to
wennen aan
114
I'm used to it
ik ben al gewend
115
you get used to it quickly
wen je er gauw aan
116
compared to
vergeleken met
117
to compare
vergelijken, vergelijkbaar zijn
118
peers
leeftijdgenoten
119
you just have to keep going; there is no end to it
je blift aan de gang