probleem 2: external forces Flashcards

1
Q

Klassieke conditionering (Pavlov)

A

= reacties kunnen worden verkregen door 1 stimulus met een andere stimulus te associëren
Een neutrale stimulus wordt geconditioneerd doordat deze wordt verbonden aan een ongeconditioneerde stimulus (is van nature krachtig, geen speciale conditie nodig).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Elementen nodig voor classical conditioning:

A
  • De persoon/organisme moet een reflex hebben
    Reflex: een bestaande connectie tussen een stimulus en een reactie, waarbij het eerste het tweede veroorzaakt (onbewust/automatisch).
  • Stimulus in de reflex moet geassocieerd worden met tijd en plaats van een andere stimulus  deze 2e stimulus is vaak eerst neutraal, geen gevoel/reactie erbij.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Fases van classical conditioning:

A
  1. Before conditioning: alleen de reflex bestaat, een stimulus zorgt voor een reactie.
    Stimulus: unconditional stimulus (US)
    Reactie: unconditional response (UR)  er is geen speciale conditie nodig om de reactie te laten ontstaan, reactie komt automatisch.
  2. Neutrale stimulus treedt op samen met/iets voor de US  associatie.
  3. Conditioneren: neutrale stimulus: conditional stimulus (CS)  reactie ontstaat alleen bij specifieke omstandigheden, US moet ook aanwezig zijn want dan is de UR ook aanwezig.
    De CS begint een reactie op zichzelf te vormen, omdat de UR altijd komt als de US er ook is.
  4. Reactie: conditional response (CR). CR is bijna hetzelfde als UR, minder intens.
     Koppeling van de neutrale stimulus aan de conditional stimulus
     US en CS vaak gepaard, er komt er een verandering. Als CS zelf een reactie oproept, zonder de US, is er conditionering plaatsgevonden, hoe vaker CS en US samen zijn geweest, hoe sneller conditionering zal plaatsvinden. Sterke US  intense UR
    Als conditionering heeft plaatsgevonden, is de combinatie CS-CR een reflex geworden (bijv. het kaarslicht zorgt voor seksuele arousal)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Generalisatie:

A

reageren op eenzelfde manier op stimuli die lijken op de andere stimuli maar niet identiek zijn (bijv. geen kaarslicht maar gedempte lampen). Hoe groter het verschil  hoe minder arousal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Discrimination

A

anders reageren op andere stimuli  je discrimineert tussen de stimuli en vindt deze niet hetzelfde als de andere stimuli, reactie zal afvallen.
 Generalisatie en discriminatie zijn complementair aan elkaar: als de stimuli meer verschillend worden, gaat generalisatie over in discriminatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Extinction

A

CS komt vaak voor zonder de US. De CS zorgt eerst vaak voor de CR, maar als de CS vaker en vaker voorkomt wordt de CR zwakker, maar de CR kan niet helemaal verdwijnen. Conditional response gaat nooit geheel weg, maar kan wel zwakker worden, laat iets permanent achter in het zenuwstelsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Spontane herstel

A

CR kan ondanks extinction zomaar terugkeren bij het zien van CS, maar wel minder heftig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Emotionele conditionering

A

Classical contioning waarbij de CRs emotionele reacties zijn.
Een neutrale stimulus linken aan een leuke gebeurtenis  Like (hoop, genot, opwinding)
Een neutrale stimulus linken aan een stomme gebeurtenis  Dislike (angst, woede, pijn)
Zoals studenten de kleur rood als de emotie die wordt geassocieerd met falen (rode pen op tentamens). Dit speelt een grote rol in het creëren van een unieke persoonlijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Higher-order conditioning

A

Wanneer de CR-CS relatie er is, kan deze combinatie als een reflex gaan werken voor ander exemplaar voor conditionering. De nieuwe geconditioneerde stimulus kan later weer de US worden. Waarbij de US weer voor nieuwe conditionering zorgt. (vb  naast horen bel ook zien lichtflits, tweede cs, waarna hond ook gaat kwijlen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Aversieve conditionering

A

hierbij wordt er een andere conditionering in de plaats geleerd, zodat de originele conditionering verdwijnt. Vb: elastiekje om je pols doen en elke keer als je scheldt, dit elastiekje omhoogtrekken  schelden wordt geconditioneerd met pijn  vermindering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Vacarious conditionering

A

Vacarious conditionering: heeft te maken met verwachtingen. Als je iemand iets ziet doen wat wordt gevolgd door reinforcement, zal je het gaan herhalen omdat je dezelfde reactie verwacht. Zo ook bij straffen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Emotionele conditionering tegengaan (counter, exposure, direct)

A
  • Counterconditioning: (tool die gebruikt wordt in het plan) een persoon leert een andere respons aan die fysiologisch gezien onverenigbaar is met bestaande respons. Dit wordt gebruikt in therapie  systematic desensitization. Dit wordt gedaan om angst te verminderen. De patiënt leert zich te relaxen en daarna opstellen van anxiety hiërarchie. Dan begint dessensitization zelf  cliënt in diepe ontspanning zijn en denkt aan de angst die het laagst in de hierarchie staat.  Als patiënt aan deze angst kan denken zonder echte angst  stapje omhoog ect.
  • Exposure treatment: hierbij wordt iemand direct blootgesteld aan de stimulus die de angst opwerkt.
  • Directe conditionering: angst wordt omgezet in een positief gevoel door de aanwezigheid van positieve stimulus. Vb: iemand is bang voor honden, elke keer als persoon hond ziet zal hij een snoepje eten  associatie snoepje met hond (positief).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Operant Conditioning (Skinner)

A

Leren aan de hand van consequenties. Conditionering waarbij gedrag aannemelijker wordt, omdat het wordt gevolgd door een wenselijke gebeurtenis. Stimulus control: concept dat de stimulus de reactie beheerst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

The law of effect:

A

Als een gedrag gevolgd wordt door een betere stand van zaken (state of affairs) zal het gedrag sneller weer worden uitgevoerd in een soortgelijke situatie, maar ook andersom (slecht resultaat).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Habit Hierarchy

A

Het ordenen van potentiële reacties naar waarschijnlijkheid. Sommige reacties zijn heel waarschijnlijk, omdat ze vaak gevolgd worden door een meer bevredigde stand van zaken (hoog op de hiërarchie). Anderen zijn minder aannemelijk en dus lager op de hiërarchie. Door tijd en ervaring heeft bepaald gedrag een betere uitkomst dan ander gedrag en zal dat vaker gedaan worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

maladaptive response

A

aangeleerd gedrag wat niet acceptabel is.

17
Q

Reinforcer

A

Reinforcer (soort van beloning/versterking):
Iets dat de neiging tot een bepaalde gedraging in de toekomst versterkt.
Positieve stand van zaken wordt een reinforcer genoemd  vergroten kans om gedrag te vertonen, soorten reinforcers:
- Primary reinforcer: vervulling biologische basisbehoefte(drinken/eten)
- Secondary reinforcer: sociale verlangen, associatie met primary reinforcer door classical conditioning (bijv. geld, kan je eten van kopen). Indirecte beloning aan primaire beloning. (Gericht op 1 specifieke primary reinforcer)

18
Q

2 manieren van belonen:

A

2 manieren van belonen:
- Positive reinforcer: iets goeds toevoegen  beloning. Hierdoor wordt het voorspelde gedrag waarschijnlijker.
- Negative reinforcer: iets slechts (onaangenaams) weghalen  een slechte situatie naar neutraal maken.

19
Q

Soorten beloningen (conditioned, generalized, self, social, vicarious. shaping)

A

Soorten beloningen:
- Conditioned reinforcer: neutrale stimuli krijgen waarde en worden geassocieerd met andere stimuli die al belonende eigendommen hebben (bijv. geld).
- Generalized reinforcer: stimuli generaliseren (bijv. geld of gecompliceerder bijv. ouders of een liefde). Werkt hetzelfde als secondair. Geldt kan zorgen veel verschillende beloningen. Stimuli werkt eerst niet als reinforcement, maar door associatie werkt het wel als reinforcer. Iets wat heel veel verschillende primary reinforcers kan vervullen (voorbeeld van secondary reinforcer)
- Self reinforcement: goedkeuring van jezelf/beloning voor jezelf.
- Social reinforcement: goed oordeel vanuit omgeving (bv. Knuffel, glimlach).
- Vicarious reinforcement: als je iemand observeert die na bepaald gedrag wordt beloond, vertoon je dit gedrag sneller  bij straffen vertoon je het gedrag minder snel (imitatie).
- Shaping, het veranderen van de vorm van gedrag, door een specifiek aspect van het gedrag te versterken. Wordt gedaan door: successive approximation: gedrag dat in de buurt komt van gewenste gedrag wordt ook beloond zodat het uiteindelijk bij het gewenste gedrag zal uitkomen.

20
Q

punisher / straf

A

Punisher/straf  onaangename uitkomst. Vermindert de neiging om dit gedrag dat voorheen gedaan is weer te doen.
- Primary punisher: iets vervelends gebeurt, direct ervoor zorgen dat iemand afkeert (vb een klap).
- Secundary punisher: associatie met iets vervelends, primary straf (vb. Afnemen van iets leuks positief  neutraal).

21
Q

2 vormen van punishment

A

2 vormen van punishment
- Positive punishment (aversive stimulation)  straf door iets vervelends toevoegen, van neutraal naar negatieve stand van zaken.
- Negatieve punishment  straf door iets goeds weghalen, van positief naar neutraal.

22
Q

Schedules of reinforcements (skinner)

A

variaties in wanneer reinforcement optreedt en in welk patroon verschillende variaties:
- Continous reinforcement: altijd beloning  werkt snel bij aanleren van gedrag.
- Partial reinforcement: soms beloning  gedrag is moeilijk af te leren als beloningen zijn teruggetrokken. (Duurt langer om aan te leren). Het heeft zelfs effect op kwaliteit van handelingen  inspanning vergroten in meerdere settingen. Ook meer weerstand tegen extinction.
Response-based schedule
o Fixed ratio: om de zoveel keer belonen, staat vast (bijv. elke 5e keer).
o Variabele ratio: om de random keer belonen, geen vaste hoeveelheid keren  werkt het beste bij lang behoud van aangeleerd gedrag.
Time-based schedule
o Fixed interval: om de zoveel tijd belonen, vaste tijd (bijv. om het uur).
o Variabele interval: geen vast tijdstip, random beloning (onvoorspelbaar).

23
Q

Determinism

A

de overtuiging dat een gebeurtenis wordt veroorzaakt door, of bepaald door, een eerdere gebeurtenis, waarbij de oorzaak iets is dat kan worden begrepen volgens basiswetten van de wetenschap.
De overtuiging dat het gedrag van mensen op een wettige wetenschappelijke manier wordt veroorzaakt.

24
Q

Behaviorism

A

een stroming binnen de psychologie die zich richt op waarneembaar gedrag. Mensen ontwikkelen hun persoonlijkheid door ervaringen met de omgeving. Gekeken naar gedrag en omgeving, niet onderliggende dingen.

Behavioristen geloven niet in de ‘vrije wil’, maar ze geloven dat in de natuurlijke wereldgebeurtenissen (incl het gedrag van personen) causaal bepaald is.

Behaviouristen kijken naar pathologie dat het aangeleerd is door situatie. Geloven niet in disorders  er is iets niet of wel bekrachtigd. Ze zijn hier niet mee geboren.