Inleiding hemostase Flashcards

1
Q

functies endotheelcellen

A

barrière tussen circulerende bloed en rest van vaatwand
anticoagulante rol
procoagulante rol
ondersteunende rol na trauma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Anticoagulante rol endotheelcellen

A

remming van stolling door verhinderen dat bloed in contact komt met omliggende weefsel, zodat bloed niet zomaar gaat stollen.
En afgifte anticoagulanten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

procoagulante rol endotheelcellen

A

stolling bevorderend door afscheiden van stoffen die bloedstolling activeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ondersteunende rol na trauma endotheelcellen

A

vasoconstrictie en afgifte thromboxaan A2 ter activatie bloedplaatjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

2 anticoagulanten

A

trombomoduline
TFPI

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

functie primaire hemostase

A

vorming bloedplaatjesplug

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

stappen primaire hemostase

A
  1. actieve trombocyten plakken aan endotheel door Von Willerbrand factor
  2. secretie bloedingsstoppende stoffen
  3. aggregatie bloedplaatjes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Von Willerbrand factor

A

opgeslagen in endotheel
komt vrij bij endotheelbeschadiging
drager van stollingsfactor 8: FVIII > belangrijk voor secundaire hemostase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

functie secundaire hemostase

A

vorming fibrinedraden ter bevestiging van bloedplaatjesplug

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

stappen secundaire hemostase

A
  1. bloed in contact met TF waardoor VII wordt omgezet in VIIa
  2. TF en VIIa zorgen voor activatie X
  3. Xa en Va activeren trombine
  4. actief trombine zorgt voor aanmaak fibrine
  5. beetje trombine zet mechanisme in werking dat zorgt voor aanmaak van veel trombine en fibrine.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

functie fibrinolyse

A

zorgt na repareren voor afbraak fibrine en bloedstolsel. Afbraak vooral door plasmine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

functie transexaminezuur

A

remt vorming plasmine uit plasminogeen waardoor fibrineafbraak uitgesteld kan worden (bij patiënten met hoog-actieve fibrinolyse)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

remmers hemostase

A

APC: remt Xa en Va
antitrombine
TFPI: remt TF-route

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

bloedingsklachten en symptomen

A

blauwe plekken
gewrichtsbloedingen
bloedingen na operaties
slijmvliesbloedingen
menorragie (te viel bloedverlies bij menstruatie)
petechiën: puntjes die niet weg te drukken zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

afwijkingen primaire hemostase

A

trombocytpathie
trombocytopenie
idiomatische trombocytpenische
ziekte van Von Willerbrand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

trombocytpathie

A

trombocyten verminderde functie
Oorzaken:
nierinsufficiëntie > ureum slecht voor trombocyten
medicijngebruik
erfelijk

17
Q

trombocytopenie

A

tekort aan trombocyten
Oorzaken:
verminderde aanmaak
Verbruik: splenomegalie (milt ruimt bloedplaatjes op)

18
Q

idiomatische trombocytpenische purpura

A

antistoffen breken trombocyten af

19
Q

Ziekte van Von willebrand

A

erfelijk
tekort aan von Willebrand factor
Symptomen: slijmvlies-gerelateerde bloedingen, neusbloedingen, menorragie, tandvleesbloedingen, hematomen

20
Q

ontstaan afwijkingen secundaire hemostase

A

verslechterde leverfuncties
vitamine K tekort
hemofilie: tekort aan bloedstollingsfactoren

21
Q

aangeboren hemofilie soorten

A

Hemofilie A: tekort aan VIII
Hemofilie B: tekort aan BI

22
Q

arteriële thrombus

A

veel primaire hemostase
Aggregatieremmer > voorkomt dat inactieve trombocyten veranderen tot actieve trombocyten

23
Q

veneuze trombose

A

veel secundaire hemostase: veel fibrinedraden met enkele erytrocyten
antistolling als medicatie

24
Q

hoe ontstaat veneuze trombose

A

stase van het bloed (stilstaan)
hypercoagulabiliteit (zelf stollen bloed)
beschadiging vaatwand

25
Q

PFA test

A

voor primaire hemostase
meten hoe lang het duurt tot klein wondje gesloten is

26
Q

trombocyten test

A

voor primaire hemostase
aantal trombocyten gemeten

27
Q

aPTT test

A

voor secundaire hemostase
XIIa toegevoegd om te kijken hoe lang het duurt voordat fibrine gevormd wordt

28
Q

PT test

A

voor secundaire hemostase
TF toegevoegd en dan kijken hoe lang het duurt voordat er fibrine ontstaat

29
Q

Testen voor afbraak fibrine

A

fibrinogeen test
D-dimeer (= afbraak product fibrine)
stollingsfactoren test