NIET VAN EXAMEN JUNI (NL) Flashcards

1
Q

Wat zijn de kenmerken van een goede instructie (duidelijk)

A
  • het onderwerp of doel is duidelijk
  • chronologisch
  • de taal & presentatie zijn begrijpelijk, leesbaar/ verstaanbaar
  • de eventuele interactie met het publiek is duidelijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de kenmerken van een goede instructie (gepast)

A
  • de mate waarin details gegeven worden zijn aansluitbaar met de voorkennis
  • de vorm is goed gekozen
  • taalgebruik
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de kenmerken van een goede instructie (correct)

A
  • de inhoud is correct
  • de taal is correct
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de soorten signaalwoorden

A

opsomming, tijd, reden,argument, oorzaak - gevolg, doel, middel, voorwaarde, relativering, toegeving, tegenstelling
vergelijking, omschrijving
voorbeeld, toelichting
conclusie, samenvatting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is een mentaal lexicon

A

Een mentaal lexicon is iets waarin woorden via associaties verbonden zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een synoniem

A

gelijke betekenis maar verschillende woorden (bv: auto en wagen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een antoniem

A

tegengestelde betekenissen (bv: lang en kort)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een homoniem

A

dezelfde woorden maar niet dezelfde betekenis (bv: arm als in lichaamsdeel en arm als in niet rijk)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een standpunt

A

is een mening die je verdedigt met argumenten
Argument: de uitspraken/ redenen waarmee je je standpunt verdedigt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een deugdelijk argument

A

een goed argument dat voldoet aan dat het klopt en dat het geldig is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een drogreden

A

een argument wat niet juist is of niet bij de situatie hoort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn verwijswoorden

A

zijn woorden als: hem, haar, zij, hij, die, dit, deze, waar, daar, … Je gebruikt deze woorden om te verwijzen naar iets of iemand zodat je niet steeds de naam moet herhalen en zodat de tekst soepeler is om te lezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een feit

A

Iets wat waar is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een Arthurroman

A

een hoofse ridderroman, waarin de ridder dapperheid, geloof en trouw als kenmerk heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is er in een cirkelstructuur

A

Orde, storing, zoektocht en orde( bij de 2e orde word de orde hersteld)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het verschil tussen een Arthurroman en een Karelroman

A

Veel Karelromans zijn hoofdzakelijk gewijd aan oorlog en massa-gevechten, terwijl in de Arthurromans de nadruk ligt op individuele avonturen, toernooien en tweegevechten, en de hoofse kenmerken.

17
Q

Wat zijn de 6 teksttructuren

A

Onderzoek, maatregel, evaluatie, probleem, handeling en vergelijking

18
Q

Wat is de centralevraag bij een onderzoek

A

Wat kom je te weten over X na je onderzoek

19
Q

Wat is de centralevraag bij een maatregel

A

Welke maatregel lost een probleem op

20
Q

Wat is de centralevraag bij een evaluatie

A

Hoe beoordeel je X

21
Q

Wat is de centralevraag bij een probleem

A

Welke oplossing is er voor het probleem

22
Q

Wat is de centralevraag bij een handeling

A

Hoe verricht je een bepaalde handeling

23
Q

Wat is de centralevraag bij een vergelijking

A

Welke verschillen & overeenkomsten hebben X en Y