Hoofdstuk 11 zenuwstelsel Flashcards

1
Q

hoofd/ hersenen

A

encephal(o)-
encefal(o)-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

grote hersenen

A

cerebrum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

kleine hersenen

A

cerebellum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

snel verspreidende hersenontsteking ten gevolge van een vaccinatie

A

encephalitis epidemica postvaccinalis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

ruggenmerg- en hersenvocht

A

liquor cerebrospinalis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

waterhoofd

A

hydrocefalie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

kamer (hersenkamer, hartkamer, maag)

A

ventriculus
ventrikel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

kwab, lob

A

lobus
lobi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

kwabje, lobje

A

lobulus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

nierkwabben

A

lobi renales

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

onderste longkwab

A

lobus inferior pulmonis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

lobus frontalis cerebri

A

frontale kwab van de grote hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

kwabben van de borstklier

A

lobi glandulae mamariae

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

groef
spleet
gleuf
kloof

A

sulcus
sulci

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

synoniem sulcus

A

fissura
fissuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

hypothalamus

A

hypothalamus
deel van hersenen die zorgt voor regeling/ productie van hormonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

merg

A

medulla

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

synoniem merg

A

myelum
myel(o)-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

het verlengde merg, de voortzetting van de hersenstam naar het ruggenmerg

A

medulla oblongata

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

synoniem medulla oblongata

A

bulbus
myelencephalon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Het merg van de kleine hersenen
met betrekking tot het merg en de kleine hersenen

A

medullocerebellaris

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

slechte vorming van het merg

A

myelodysplasie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

hersenvlies

A

meninx
meninges

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

voorvoegsel hersenvlies

A

mening(o)(i)-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

aandoening van hersenvliezen door nieuwe vorming

A

meningosis neoplastica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

harde hersenvlies (buitenste)

A

dura mater

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

synoniem dura mater

A

pachymeninx

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

spinnenwebvlies (middenste)

A

arachnoidea mater

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

zachte hersenvlies (binnenste)

A

pia mater

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

zenuw

A

nervus
nervi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

zenuwcel met al zijn uitlopers

A

neuron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

voorvoegsel zenuw, zenuwcel

A

neur(o)-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

heupzenuw

A

nervus ischiadicus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

psychische aandoening
aandoening getriggerd door de geest

A

nervosus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

kiemcel van een zenuwcel

A

neuroblast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

aandoening van de zenuwen door suikerziekte

A

diabetische neuropathie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

hoe heten de ontvangers bij een neuron

A

dendrieten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

wat is de naam van de lange uitloper van een neuron die prikkels transporteert naar andere neuronen

A

axon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

heo noemt de vetachtige substantie op de axon

A

myelineschede

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

hoe heten de onderbroken delen van de myelineschede

A

knopen van Ranvier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

de contactplaats tussen twee neuronen of spier en neuron

A

synaps
synapsis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

zenuwknoop
(plaats waar vele cellichamen van zenuwcellen samenliggen) of groep zenuwcellen met overeenkomende functie

A

ganglion
ganglia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

opening

A

foramen
foramina

44
Q

vlechtwerk

A

plexus

45
Q

beroerte
CVA
herseninfarct

A

apoplexia cerebri
apoplexie cerebri

46
Q

CVA

A

cerebro vasculair accident

47
Q

synoniem beroerte

A

attaque

48
Q

ongeordendheid (bewegingen niet meer goed kunnen coordineren)

A

ataxia
ataxie

49
Q

vallende ziekte

A

epilepsia
epilepsie

50
Q

toestand van epilepsie

A

status epilepticus

51
Q

ritmische afwisseling van spiercontractie en spierverslapping gedurende een epileptische aanval

A

myoclonia epileptica

52
Q

epileptische aanval

A

epileptisch insult

53
Q

in aanvallen voorkomend

A

paroxismaal
paroxysmalis

54
Q

perdiodieke in aanvallen voorkomende spierverlamming

A

myoplegia periodica paroxysmalis

55
Q

beving
siddering
trilling

A

tremor

56
Q

schedelboring

A

trepanatie

57
Q

geest

A

psyche
psych(o)-

58
Q

geest OF middenrif

A

phren

59
Q

zwakzinnig

A

oligofrenie

60
Q

psychisch labiel zijn
geen spanning in de geets

A

psychatonie

61
Q

een groep van psychofarmaca met sederende werking, hierbij behoren seditiva en hypnotica

A

psycholeptica

62
Q

geneesmiddelen die op het psyche invloed uitoefenen

A

psychofarmaca

63
Q

wat is een psychose

A

geestesziekte waarbij de patient niet beseft dat hij ziek is

64
Q

stoornissen van psychotische oorsprong

A

psychotische stoornissen

65
Q

psychotogeen

A

veroorzaakt psychoses, afkomstig van psychose

66
Q

buiten zinnen zijn van de pijn tijdens de bevalling

A

puerperale psychose

67
Q

kraambedperiode

A

puerperium

68
Q

ziekelijke aandrift tot

A

manie
mania

69
Q

hysterisch

A

hysterie
hysteria

70
Q

Iemand die zijn leven aanpast door angst. Persoon weet dat hij ziek is.

ziekelijke levenshouding gekenmerkt door angst of afweermechanismen tegen angst

A

neurose

71
Q

persoon die zijn leven aanpast door angst

A

angstneurose

72
Q

gedwongen worden door jezelf op een manier dat het je leven bepaald

A

dwangneurose
OCD

73
Q

ziekelijke angst

A

fobie
phobia

74
Q

toestand van wanen

A

delirium (mag ook delirium genoemd worden)

75
Q

toestand van wanen met bevingen

A

delirium tremens

76
Q

toestand van wanen door alcohol

A

delirium alcoholicum

77
Q

ijlen bij hoge koorts

A

delirium febrile

78
Q

freebie: melancholie, melancholia

A

der is niks mag zo genoemd worden

79
Q

toestand van bewegingsloosheid zonder verlammingen of bewusteloosheid,

A

stupor

80
Q

aandoening/ziekte van de hersenen door te weinig zuurstof in het bloed

A

encephalopathia hypoxaemica

81
Q

ontsteking van de hersenen en het merg, hersenmerg

A

encephalomyelitis

82
Q

schildklierkwab , kwab van de schildklier

A

lobus glandulae thyroideae

83
Q

longontsteking in een kwab

A

lobaire pneumonie

84
Q

kwabben van de grote hersenen

A

lobi cerebri

85
Q

groeven van de grote hersenen

A

sulci cerebri

86
Q

groeven/kloof van de aars

A

fissura ani

87
Q

kloof in de borst

A

fissura mammae

88
Q

beenmerg

A

medulla ossium

89
Q

ruggemerg

A

Medulla spinalis

90
Q

ontsteking van de hersenvliezen, hersenen en het merg (hersenmerg)

A

meningo(-)encephalomyelitis:

91
Q

verwekker van hersenvliesontsteking

A

meningokok

92
Q

aangezichtspijn in het gebied van de nervus trigeminus

A

trigeminus neuralgie

93
Q

lijder aan de vallende ziekte

A

epilepticus

94
Q

bewegingen van de geest

A

psychomotoriek

95
Q

ziekelijke angst voor het donker

A

nyctofobie

96
Q

ziekelijke angst om ziek te worden

A

nosofobie

97
Q

ziekte

A

nosos

98
Q

ziekelijke angst voor bacteriën

A

bacteriofobie

99
Q

voorhoofdskwab

A

frontale kwab

100
Q

wandbeenkwab

A

pariëtale kwab

101
Q

achterhoofdskwab

A

occipitale kwab

102
Q

slaapkwab

A

temporale kwab

103
Q

de grote hersenen bestaan uit 2

A

hemisferen

104
Q

hoe heet de groef in het midden van de grote hersenen

A

longitudinale fissuur

105
Q

hersenstam

A

truncus cerebri