WELZIJN Flashcards

1
Q

Dierenwelzijn draait om

A

Feiten, emoties en cultuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Dierenwelzijn definitie

A

De toestand van het dier zoals die ook ervaren wordt door het dier.
Ofwel: een individu verkeert in een staat van goed welzijn wanneer het in staat is zich actief aan zijn levensomstandigheden aan te passen en daarmee een toestand kan bereiken die het zelf als positief ervaart.

Maar een echte duidelijke definitie waar iedereen mee akkoord is kan er neit gegeven worden –> moeilijk betwistbaar onderwerp.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Beoordeling van welzijn

A

Zowel op korte (acuut) als op lange termijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat waren de kernbegrippen uit de stressfysiologie die aangaven welke omstandighede tot chronische stress leiden?

A

Als ze actief kunnen deelnemen en er is controle dan is er minder stress.
Beter welzijn, en dat maakt ook dat ze minde rbezig zijn met het probleem dat ze willen oplossen (nest bouwen…), dat ze midner geïriteerd zijn en dus beter zijn in omgang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Beter welzijn =

A
  • Grotere veiligheid in omgang
  • Lagere dierenartskosten
  • Betere prestaties
  • Hogere klantentevredenheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe dierenwelzijn inschatten

A
  • meten van voorkeuren
  • meten van behoeften in verschillende levensfases
  • essentiële resources
  • hoe veel negatieve ervaringen verdragen ze alvorens het stopt
  • hoe hard wil het dier ergens voor werken
  • hoe ervaart het dier zijn omgeving
  • samengestelde testen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ethological need

A

Essentiële gedragen die een dier nodig heeft om te overleven en om er voor te zorgen dat ze dit ook echt uitvoeren is er een belongingsysteem in het lichaam aanwezig. Dopamine, opiaten, serotonine en oxytocine… zijn hiermee betrokken. Bv exploreren, voortplanting…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Vacuumgedrag

A

als ze niet de mogelijkheid hebben gehad om een gedrag uit te voeren, maar het toch gaan doen. Bv een bot begraven onder het tapijt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Rebound effect

A

Als ze een gedrag niet hebben kunnen doen en dan plots opeens wel, dan gaan ze het heel veel doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

ethological need analyse

A

meten of een bepaald gedrag een ethological need is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

criteria van een ethological need

A
  1. Regelmatig uitgevoerd door alle individuen van een soort
  2. primair intern gemotiveerd (zelf belondend, vacuum gedrag)
  3. rebound effect
  4. onthouding van het juiste substraat leidt tot chronische stress
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

luxury behaviour

A

een gedrag waar ze moeite voor doen, maar nooit teveel moeite dan wordt het opgegeven. Bv sociaal leven bij fretten (het zijn eigenlijk solitaire dieren, dus veel moeite gaan ze daar neit voor doen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Klassieke conditionering

A

associatie tussen 2 dingen waarbij het ene voorspelbaar wordt voor het andere

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

opperante conditionering

A

gevolg van eigen gedrag zien, gaat vaak een klassieke geconditioneerde stimulus aan vooraf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Anticipatie als maat voor welzijn

A

Veranderingen in de actuele status vs de verwachte status induceert een verandering in de gevoeligheid (sensitiviteit) tov beloning (anticipatie gedrag reflecteert de gevoeligheid aan beloning)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

5 vrijheden

A
  1. Vrij zijn van honger, dorst en onjuiste voeding
  2. Vrij van (fysieke en fysiologisch) ongerief
  3. Vrij van pijn, verwonding en ziekte
  4. Vrij om natuurlijke gedragingen en gedragspatronen te vertonen
  5. Vrij van angst en chronische stress
17
Q

zelf verbeteren van welzijn

A

gericht observeren
men dier relaties
low stress handeling
veranderen van het gedrag van de mens voor dieren

18
Q

low stress handeling

A
  1. Kennis van de biologie per diersoort
  2. gedegen kennis van leerprincipes
  3. gedegen oefening in toepassen van leerprincipes
  4. kennis van bijsturen in omgang met eigenaren / verzorgers / deirenartsen
19
Q

Tonic mobility

A

playing dead, ze doen niets meer en verstijven van angst (soms bewegen ogen nog wat) –> bescherming tegen roofdieren die geen dode dieren eten

20
Q

Spray and pray

A

Je kennis verspreiden en hopen dat ze het opnemen.