126-150 Flashcards
(25 cards)
1
Q
-que
A
(Nevensch. Voegw.)
En
2
Q
Sed
A
(Nevensch. Voegw.)
Maar
3
Q
Cum
A
(Ondersch. Voegw.)
Toen; wanneer
4
Q
Dum
A
(Ondersch. Voegw.)
Terwijl
5
Q
Quamquam
A
(Ondersch. Voegw.)
Hoewel
6
Q
Quia
A
(Ondersch. Voegw.)
Omdat
7
Q
Quod
A
(Ondersch. Voegw.)
Omdat
8
Q
Si
A
(Ondersch. Voegw.)
Als
9
Q
Ubi
A
(Ondersch. Voegw.)
Toen; wanneer
10
Q
Non
A
(Ontkenning)
Niet
11
Q
Flamma
A
Flammae
De vlam
12
Q
Regina
A
Reginae
De koningin
13
Q
Grex
A
Gregis, m.
De kudde
14
Q
Pastor
A
Pastor-is, m.
De herder
15
Q
Vates
A
Vatis, m.
De waarzegger; de dichter
16
Q
Fames
A
Famis, v.
De honger
17
Q
Incolumis
A
-, incolume; incolumis
Ongedeerd
18
Q
Cogitare, -o
A
(Na)denken
19
Q
Pascere, -o
A
Weiden; hoeden; laten grazen
20
Q
Primum of primo
A
(Bijwoord)
Eerst; voor het eerst
21
Q
Quidem
A
(Bijwoord)
Wel(iswaar); tenminste; meer bepaald
22
Q
Quam
A
(Bijwoord)
Dan; zo…mogelijk
23
Q
Campus
A
Campi
De vlakte
24
Q
Silva
A
Silvae
Het bos
25
Studium
Studii
De studie; de sympathie; de ijver
