pg 89 ned - duits Flashcards by Femke De Vylder | Brainscape

Q

ik ga vaak op reis in de vakantie

A

In den Ferien gehe ich häufig auf Reisen

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ik heb in de vakantie in de bergen gewandeld

A

In den Ferien bin ich im Gebirge gewandert

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ik wil naar oostenrijk gaan met kerst

A

Zu Weihnachten möchte ich nach Österreich fahren

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ik reis het liefste met de trein

A

rIch gehe am liebsten mit dem Zug auf Reisen

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ik vlieg niet graag

A

Ich fliege nicht gern

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ik ga liever te voet

A

Ich gehe lieber zu Fuß

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ik heb de trein gemist

A

Ich habe meinen Zug verpasst

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

de trein komt aan op spoor zeven

A

Der Zug kommt auf Gleis sieben an

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

de trein heeft een kwartier vertraging

A

Der Zug hat eine Viertelstunde Verspätung

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

moet ik overstappen?

A

Muss ich umsteigen?

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ik zou graag een retourticket willen

A

Ich möchte eine Rückfahrkarte

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

wat kan ik voor u doen?

A

Was kann ich für Sie tun?

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

wat is het probleem?

A

Was ist das Problem?

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

wanneer land het vliegtuig?

A

Wann landet das Flugzeug?

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

de vlucht duurt ongeveer een uur

A

Der Flug dauert ungefähr eine Stunde.

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

het vliegtuig vertrekt binnen een half uur

A

Das Flugzeug fleigt in anderthalb Stunden ab

Q

wanneer moet ik mij melden met men bagage?

A

Wann soll ich mich mit meinem Gepäck melden?

Q

we hebben een tweepersoonskamer gereserveert

A

Wir haben ein Doppelzimmer reserviert

Q

ik wens een eenpersoonskamer voor drie nachten

A

Ich möchte bitte ein Einzelzimmer für drei Nächte

Q

kan iemand het inschrijvingformulier invullen?

A

Können Sie bitte das Anmeldeformular ausfüllen?

Q

waar wordt het ontbijt opgedient?

A

Wo wird das Frühstück serviert?

Q

is hier ook ergens een lift?

A

Gibt es hier auch irgendwo einen Aufzug?

Q

Jullie kamer bevind zich op de eerste verdieping

A

Ihr Zimmer befindet sich auf der ersten Etage