1311 Flashcards
(37 cards)
1
Q
mostrare
A
laten zien
2
Q
l’acquisto
A
de aankoop
3
Q
fare acquisti
A
aankopen doen
4
Q
mobili
A
meubelen
5
Q
vasi
A
vasen
6
Q
oggetti
A
object
7
Q
quadri
A
schilderijen
8
Q
tapeti
A
tapijten
9
Q
la spedizione
A
de verzending
10
Q
annuncio
A
advertensie
11
Q
consegnare
A
leveren
12
Q
vendere
A
verkopen
13
Q
ritire
A
ophalen
14
Q
scegliere
A
kiezen
15
Q
la scelta
A
de keuze
16
Q
il prezzo
A
de prijs
17
Q
la pubblicità
A
de reclame
18
Q
la commessa
A
winkel assistent
19
Q
spesa media
A
gemiddelde uitgaven
20
Q
lavatrice
A
wasmachine
21
Q
percentuale
A
percentage
22
Q
comportarsi
A
zich gedragen
23
Q
il comportamento
A
het gedrag
24
Q
velocemento
A
snel
25
spedire
versturen
26
dipendere da
afhankelijk zijn van
27
caro
duur
28
la seta
de zijde
29
un'indagine
een vragenlijst
30
evidenziato
gemarkeerd
31
aumentare
groter worden
32
diminuire
kleiner worden
33
vasta
uitgestrekt
34
nonostante
ondanks
35
afamato
hongerig
36
la minestra
de soep
37
assetato
dorstig