Kracht en beweging Flashcards

1
Q

Actiekracht

A

De kracht die voorwerp A uitoefent op voorwerp B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Afstand

A

De ruimte tussen twee punten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Derde wet van Newton

A

De natuurwet die stelt dat krachten altijd in paren optreden van een actiekracht van A op B en een tegengestelde, even grote reactiekracht van B op A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Eenparige rechtlijnige beweging

A

Een beweging waarvan de snelheid en bewegingsrichting in grootte en snelheid constant blijven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Eerste wet van Newton

A

De natuurwet die stelt dat een voorwerp waar geen nettokracht op werkt, stil staat of beweegt met een constante snelheid in een rechte lijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Gewicht

A

De kracht die een voorwerp op een ander voorwerp uitoefent omdat het wordt tegengehouden, meestal als gevolg van de zwaartekracht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Luchtweerstand

A

De tegenwerkende kracht die de lucht uitoefent op een voorwerp dat zich door de lucht voortbeweegt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Normaalkracht

A

De kracht die loodrecht vanuit een oppervlakte op een voorwerp werkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Reactiekracht

A

De kracht die voorwerp B uitoefent op voorwerp A, die even groot maar tegenovergesteld is aan de actiekracht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Rolweerstandskracht

A

De kracht die een wiel ondervindt wanneer hij over een oppervlak rolt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Schuifwrijvingskracht

A

De kracht die ervoor zorgt dat voorwerpen niet moeiteloos over een oppervlakte glijden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Snelheid

A

De mate waarin iets of iemand zich verplaatst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Spankracht

A

De kracht waarmee een touw aan een voorwerp trekt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Spierkracht

A

De kracht die met inspanning van de spieren wordt uitgeoefend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Tijd

A

Wat je afleest op een klok.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Traagheid

A

Het verschijnsel dat er een kracht nodig is om een massa van snelheid of richting te doen veranderen.

17
Q

Tweede wet van Newton

A

De natuurwet die stelt dat massa zich verzet tegen snelheidsverandering.

18
Q

Veerkracht

A

De kracht die ontstaat als je een veerkrachtig materiaal uitrekt of indrukt.

19
Q

Vrije val

A

Een val van een voorwerp waarop enkel de zwaartekracht en geen andere externe krachten worden uitgeoefend.

20
Q

Zwaartekracht

A

De aantrekkingskracht tussen massa’s, vooral tussen de aarde en andere voorwerpen.