13.3 opioiden en andere analgetica Flashcards

(33 cards)

1
Q

wat is pijn?

A

onplezierige sensatie die samengaat met autonome, psychologische en gedragsreacties

een subjectieve ervaring die alleen kan worden waargenomen door de pt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat zijn 3 fasen in de pijnperceptie?

A
  • detectie schade in periferie door nociceptoren
  • transmissie naar dorsale hoorn, hier wordt het signaal geremd of versterkt door lokale neuronale circuits en afdalende banen uit hogere hersencentra
  • transport van pijninformatie naar hogere hersencentra–> actie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

hoe gaat de pijnperceptie?

A

C vezels en a-delta vezels worden gestimuleerd door verschillende factoren
- histamine
- bradykinine
- melkzuur
- K+, H+
- ACh
- 5-HT

dit geeft een signaal

dit signaal kan nog versterkt worden door prostaglandine
- prostaglandines geven een sensitisatie via a-delta vezels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

kenmerken TRP kanalen

A

TRP kanalen zijn kanalen betrokken bij de pijn

TRPV1: hitte, protonen, capsaicine (prikkende stof in hete peters)
TRPM8: koude, menthol
TRPA1: koude, mosterdolie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

benoem nociceptie vs pijn en wat gebeurd er als je morfine-achtige stoffen gebruikt

A

nociceptie: waarneming van een schadelijke stimulus

pijn: subjectief, emotioneel component

morfine-achtige stoffen: minder last van de pijn maar gemeten pijn blijft gelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

benoem categorien van analgetoca

A

niet opioiden
- paracetamol
NSAID, coxibs
- corticosteroiden

opioiden: natuurlijk/ synthetisch

lokale anaesthetica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

kenmerken paracetamol

A

wereldwijd meest gebruikte pijnstillende en koortsverlagende middel

werkingsmechanisme niet goed bekend

oraal, zetpil, smelttablet, drank, poeder, intraveneus

goedkoop en veilig maar wel nieuwe ontwikkelingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hoe werken glucocorticosteroiden en NSAIDS?

A

glucocorticosteroiden: blokkeren mRNA expressie waardoor COX2 niet tot expressie komt

NSAIDs remmen COX1 en COX2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is een opiaat

A

stof met een morfine achtige structuur, bestanddeel van opium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is een opioid

A

stof met morfine achtige eigenschappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is opium

A

een extract uit papaver somniferum plant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is diamorfine

A

2 acetylgroepen aan morfine: beter vetoplosbaar, 2x zo potent als morfine

ook wel heroine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

benoem endogene/ lichaamseigen opioiden

A

beta-endorfine
met-enkefaline
leu-enkefaline
dynorfine

dit is ook de reden waarom wij receptoren hebben voor de plant waar opioiden uit ontstaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat zijn aangrijpingspunten van opioiden

A

amygdala
insular cortex
hypothalamus
periaquaductale grijs
rostroventrale medulla

op al deze lekken zitten opioid recetoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

benoem verschillende opioid receptroen

A
  • MOPr (mu), DOPr (delta), KOPr (kappa), ORL1

zijn allemaal G-eiwit gekoppende receptoren
- cAMP omaag
- opening kaliumkanalen: hyperpolarisatie–> remming neuronale excitabiliteit
- sluiting cacliumkanalen: remming transmitter release

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

waar zit mu receptor allemaal (MOPr)

A

mu receptor is supraspinaal, spinaal en perifeer prominent aanwezig en speelt daarom belangrijke rol bij analgetica

17
Q

kenmerken opioiden als geneesmiddel

A

agonisten (veelal MOPr)
- opiumalkaloiden (morfine, codeine)
- synthetische stoffen (bv methadon, fentanyl, tramadol)

partiele (ant)agonisten (buprenorfine, pentazocine): let op in geval van toepasisng bij pt die reeds morfine krijgen (kan competeren en de totaal effect van pijnstilling kan dan minder worden)

18
Q

kenmerken kinetiek opioiden

A
  • toediening kan oraal, transdermaal of parenteraal
  • morfine: groot first pass effect: mogelijk neemt biologische beschikbaarheid toe bij chronisch gebruik
  • vanwege gewenning: langzaam afbouwen bij stoppen
19
Q

bijwerkingen opioiden

A

ademdepressie: treedt niet op bij normaal gebruik

slaperigheid, misselijkheid en braken: verdwijnen bij herhaalde toediening

obstipatie (therapeutisch: loperamide/ immodium)

20
Q

hoezo opioiden langzaam afbouwen bij gewenning?

A

gewenning: vnl lichamelijke afhankelijkheid–> dosis afbouwen

anders kan hyperalgesie optreden (meer pijn voelen)–> perifere en centrale componenten

verslaving: komt praktisch niet voor bij patienten met pijn

21
Q

werking/ kenmerken codeine

A

onderdrukt hoestprikkel
zwak analgetisch
vaak toepassing icm paracetamol

22
Q

werking/ kenmerken fentanyl

A

zeer lipofiel

geschikt voor transdermale toediening

23
Q

werking/ kenmerken tramadol

A

zwakke MOPr agonist die tevens de heropname van NA en 5-HT remt–> matig analgeticum maar relatief veel bijwerkingen

ouderen vertonen vaak hallucinaties

24
Q

prevalentie migraine

A

2-3 x vaker bij vrouwen (hormonen spelen een grote rol)
tussen de 30 en 50 jaar

25
hoe moet je migraine niet medicamenteus behandelen?
met opioiden
26
hoe migraine wel medicamenteus te behandelen?
- paracetamol (1000mg), evt samen met anti-emeticum - NSAID, naproxen of diclofenac plus anti-emeticum
27
oorzaak migraine
genen hormonen sterss
28
wat doet CGRP?
CGRP bindt aan bloedvaten in hersenvlies (ligt buiten de hersenen dus hier zitten wel nociceptoren)--> vaatverwijding kan causaal zijn in de oorzaak van migraine
29
acute behandeling van migraine aanvallen?
triptanen - 5HT receptor agonisten (sumatriptan) (almotriptan) (naratriptan)
30
therapeutisch effect triptanen
vasocontstrictie centraal effect remming neuropeptide afgifte
31
kenmerken medicatieafh hoofdpijn
bij overgebruik van - triptanen >10dgn/ maand - paracetamol/ NSAID >15dgn/mnd - duur> 3 mnd - stijging hoofdpijnfreq - hoofdpijn bijna dagelijks (>15 dgn/mnd)
32
kenmerken profylactica
voorkomt een migraineaanval - 2/ meer aanvallen/ maand: profylactische behandeling - betablokkers: metroptolol, propanolol - pizotifeen, natriumvalproaat
33
waar moeten nieuwe antimigraine middelen aan voldoen
effectiviteit> triptanen geen vaatvernauwing bijv een CGRP (receptor) antagonist/ antilichamen