HC1 - Standaardbeeld van wetenschap en ethiek Flashcards

1
Q

Epistemologie

A

Wat verstaan we precies onder kennis en hoe komen we daartoe?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Evidentie

A

Wanneer hebben we een bewijs? Welke middelen staan ons ter beschikking om tot bewijs te komen, empirische waarneming.
- Wat is bewijs(materiaal)?
- Zijn er grenzen aan bewijsbaarheid?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Objectief

A

Gebasseerd op feiten en geen meningen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Subjectief

A

Mening of interpretatie van kennis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Operationeel

A

Gespecificeerd en meetbaar, waar je waarde aan kunt hangen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ideaal

A

Vrij van persoonlijke opvattingen / cultureel bepaalde waarden —> kan dat wel? Ideaal binnen de wetenschap om zo veel mogelijk kennis te objectiveren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wetenschapsfilosofie

A

Het doen van ‘onderzoek naar onderzoek’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Communism

A

De resultaten van wetenschappelijk onderzoek moeten openbaar toegankelijk zijn —> Gemeenschappelijkheid. Van wie is de kennis? Wie heeft er belang bij?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Universalism

A

De beoordeling van wetenschappelijke kennis is onafhankelijk van ras, geslacht, sociale positie, nationaliteit, religieuze identiteit,… —> objectiviteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Disinterestedness

A

De persoonlijke opvattingen en gevoelens van de onderzoeker mogen geen invloed uitoefenen op de resultaten —> Persoonlijke opvattingen mogen geen invloed hebben op de resultaten, ‘niet geinteresseerd’ zijn in de uitkomst (ideaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Organized scepticism

A

In de wetenschap is systematisch wantrouwen ten opzichte van elk resultaat geboden —> Er vanuit gaan dat kennis bekritiseerd kan worden, georganiseerde scepsis, alles wat wordt aangereikt als waarheid moet ook sceptisch (kunnen) worden benaderd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn kenmerken van het standaardbeeld van wetenschap?

A
  1. Alleen empirische feiten en logische afleidingen.
  2. Normen en waarden doen er in de wetenschap niet toe.
  3. Wetenschap is autonoom.
  4. Wetenschap is neutraal.
  5. Wetenschap is onafhankelijk.
  6. Wetenschap is maatschappelijk waardevrij.
  7. Wetenschap is niet normatief.
  8. Wetenschappelijke kennis is zekere kennis.
  9. Wetenschappelijke kennis is betrouwbaar omdat het door iedereen getoetst kan worden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Empirisme

A

Kennis komt voort uit ervaring en minder uit de menselijke reden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Logisch-positivisme achtergrond

A
  • Stroming binnen de wetenschap is ontstaan vanuit een reactie / weerstand op wereldbeschouwingen vanuit de kerk en politiek.
  • Reactie kwam voort uit de weerstand tegen het gebrek aan onafhankelijkheid van de wetenschap
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Positivisme

A

Idee dat we uitspraken kunnen doen op basis van positieve waarneembare en toetsbare feiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Belangrijke kenmerken van logisch positivisme

A
  1. Rationaliteit
  2. Betekeniscriterium
  3. De theorievrije waarneming
  4. Empirische cyclus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Goede wetenschap heeft twee pijlers

A
  • Logisch redeneren
  • Empirische bewijsvoering
18
Q

Logisch redeneren

A

Wijze waarop de feiten tot stand zijn gekomen en worden geinterpreteerd, moet worden gedaan op basis van kenmerken van logica: geen contradicties in de bewijsvoering, alle denk stappen moeten navolgbaar zijn.

19
Q

Empirische bewijsvoering

A

Bewijsvoering moet gebasseerd zijn op feiten die empirisch waarneembaar zijn

20
Q

Uitspraken die betekenis hebben

A
  • Analytische uitspraken
  • Synthetische uitspraken die verifieerbaar zijn.
21
Q

Verificatiecriterium

A

Een theorie is wetenschappelijk als hij ‘waar gemaakt’ kan worden aan de hand van feiten verkregen door theorievrije waarneming

22
Q

Confirmatiecriterium

A

Een theorie is wetenschappelijk als hij ‘bevestigd’ kan worden aan de hand van feiten door theorievrije waarneming

23
Q

Twee methoden om tot kennis te komen

A
  • Inductie
  • Deductie
24
Q

Inductie

A

Van waarneming naar wetmatigheden, generalisatie —> waarnemingen van de empirische werkelijkheid die lijden tot generalisatie, wat weer aanleiding kan zijn tot het formuleren van wetmatigheden / theorieen.

25
Q

Deductie

A

Van theorie naar empirische fenomenen —> voorspellingen / hypotheses op basis van het theoretisch model, vanuit die theorie kijken naar de empirische werkelijkheid.

26
Q

Realiseren

A

Circulaire model veronderstelt dat de twee manieren van kennis vergaren niet los van elkaar te zien zijn, vullen elkaar aan en kunnen complementair zijn.

27
Q

Diversiteit

A

Verschillende wetenschapsgebieden geven de kernbegrippen (elementen) op eigen wijze inhoud

28
Q

Logicapijler

A

Eist dat het wetenschappelijk redeneren of argumenteren volgens ‘de regels der kunst’ geschiedt, dat wil zeggen volgens de regels van de logica

29
Q

Feitenpijler

A

Een empirische theorie moet verifieerbaar zijn door een beroep op de feiten. Feiten vormen tezamen de empirische basis waarop het kennisbouwwerk rust en zijn het resultaat van directe, onbevooroordeelde, onvooringenomen of theorievrije waarneming.

30
Q

(Directe) waarneming

A

Tussen de waarnemer en dat wat hij wil waarnemen treden geen storende invloeden op —> kern wetenschappelijke objectiviteit; onbevooroordeelde waarneming

31
Q

Criterium voor wetenschappelijheid

A

Een theorie is wetenschappelijk als hij geverifieerd kan worden aan de hand van feiten die door theorievrije waarneming zijn verkregen.

32
Q

Singuliere waarnemingsuitspraken

A

Uitspraken waarin iets wordt gezegd over een eindig aantal dingen —> universele uitspraken zeggen iets over een oneindig verzameling dingen.

33
Q

Empirische wetten

A

Ontstaan uit de verzamelde feiten door inductie (generalisatie)

34
Q

Algemene vorm empirische wet

A

Altijd als dit het gevol is of als dat gebeurt, dan is ook dat het geval of gebeurt ook dat (met die en die kans)

35
Q

Determinisme

A

Elke gebeurtenis of stand van zaker is niet zomaar willekeurig, maar heeft een oorzaak.

36
Q

Eis van confirmeerbaarheid

A

De feiten verlenen aan de empirische wet geen absolute zekerheid, maar wel een mate van waarschijnlijkheid.

37
Q

Nomologische wetenschap

A

De theorieen, als verklaring en samenvatting van de wetten, heten nomologische theorieen.

38
Q

Ethiek

A

Systematische bezinning op geldende morele maatstaven en hun fundering

39
Q

Morele maatstaven

A

— Geschreven of ongeschreven — regels, op grond waarvan men het menselijk handelen als goed of slecht, als gepast of ongepast kan beoordelen en waarderen

40
Q

Bewegingsbeinvloedingspraktijken

A

De morele maatstaven komen vooral in zicht in de vorm van doelstellingen, welke daarbinnen worden nagestreefd.