Probleem 3 Flashcards

You may prefer our related Brainscape-certified flashcards:
1
Q

Welke mythe is er over digital natives?

A

Jongeren zijn geboren in de digitale tijd en wordt er aangenomen dat ze automatisch experts zijn in technologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke myhte is er over multitasking?

A

Mensen kunnen effectief meerdere taken tegelijk doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het verschil tussen mensen geboren na 1984 en na 1994?

A

Mensen geboren na 1984 hebben heel weinig kennis van techonologie, de mensen geboren na 1994 hebben meer kennis (maar zijn niet automatisch experts)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het verband van technologie en een hoger inkomen en onderwijs?

A

Hoe hoger het inkomen en onderwijs –> hoe meer kennis van technologie. Dit speelt een grotere rol dan de tijd waarin je geboren bent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het verband tussen digital natives en digital immigrants?

A

Er is geen verschil in kennis van technologie tussen beide groepen –> het is dus een misvatting dat onderwijs aangepast moet worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de rol van leraren in het gebruik van technologie?

A

Hoewel het onderwijs niet volledig aangepast hoeft te worden, omdat de mythe van digital natives niet waar is –> kunnen leraren studenten wel helpen met het effectief gebruiken van technologie om te leren

E.g. leren zoeken via scopus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is task-switching?

A

Als mensen het hebben over multitasking, dan hebben ze het vaak over snel wisselen tussen taken (= task-switching)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de rol van leraren in multitasking? (2 punten)

A

Leraren moeten studenten
1. helpen om de negatieve effecten van multitasken te verminderen op school
2. aanmoedigen om op 1 taak te focussen i.p.v. meerdere taken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat voor een impact heeft multitasking op het leren?

A

Negatieve impact: cognitieve bronnen nodig om constant te wisselen tussen taken –> leidt tot verminderde prestatie op alle taken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het gevolg van efficiëntie bij multitasking?

A

Multitasking leidt toe dat de taak minder efficiënt uitgevoerd wordt en er meer fouten worden gemaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de relatie tussen multitasking en stress en welzijn?

A

Multitasking leidt tot een toename aan stress en een afname aan welzijn, omdat je constant moet switchen en dat is mentaal vermoeiend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de relatie tussen multitasking en leeftijd?

A

Leeftijd heeft geen invloed op de impact van multitasking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke theorie verklaart en steunt dat multitasking een negatief effect kan hebben? Leg de theorie uit.

A

Bottleneck theory: je kan maar een beperkt aantal info. verwerken, de rest van de info. filter je weg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de 4 negatieve effecten van (media) multitasking die leiden tot slechtere academische prestaties?

A
  1. Verminderde aandacht en working memory: (media) multitasking kan de studenten hinderen op gebieden van info. onthouden
  2. Vermindering van begrijpend lezen: (media) multitasking kan het moeilijker maken voor studenten om echt te begrijpen wat ze lezen
  3. Slechte notules maken: (media) multitasking kan studenten afleiden tijdens lecture of studeren en dat heeft tot gevolg dat er slechtere notulen worden gemaakt
  4. Lagere zelfregulatie: (media) multitasking kan ervoor zorgen dat studenten minder goed hun aandacht kunnen reguleren en afbeeldingen kunnen beheersen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat wilden de experimenters weten van het artikel: ‘‘When graphics improve liking but not learning from online lessons’’ van Sung & Mayer

A

De impact van instructieve, seductieve en decoratieve afbeeldingen op de leerresultaten: helpt het toevoegen van een afbeelding en maakt het type afbeelding uit?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke 3 soorten afbeeldingen zijn er + voorbeelden

A
  1. Instructieve afbeeldingen: direct gerelateerd aan de instructie/leerdoelen –> e.g. plaatje van brein delen bij het leren van neuropsychologie
  2. Seductieve afbeeldingen: interessante afbeeldingen, maar niet direct gerelateerd aan instructie/leerdoelen –> e.g. plaatje van harry styles bij het leren van neuropsychologie
  3. Decoratieve afbeeldingen: neutraal en niet relevant voor instructie/leerdoel –> e.g. plaatje van een waterval bij het leren van neuropsychologie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de gebruikte methode (meting) die gebruikt werd in het artikel: ‘‘When graphics improve liking but not learning from online lessons’’ van Sung & Mayer

A

Participanten werden in 4 groepen verdeeld: instructieve, seductieve, decoratieve of geen afbeelding –> krijgen les met de soort afbeelding –> krijgen satisfaction vragenlijst en een recall test over de les

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is het verband tussen leren of leerprestaties en de type afbeelding of geen afbeelding? (3 resultaten)

A
  1. Instructieve afbeeldingen verbeteren leerresultaten
  2. Seductieve en decoratieve afbeeldingen verslechteren leerresultaten
  3. Relevante afbeeldingen zijn meer effectief voor het leren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is het verband tussen de type afbeeldingen en motivational effect?

A

Er is geen significant verschil tussen de soorten afbeeldingen –> afbeelding toevoegen vergeleken met geen afbeeldingen zorgt ervoor dat studenten meer inspanning inleveren tijdens het cognitieve verwerkingsproces tijdens het leren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is het verband tussen de elke type afbeelding en cognitive effect?

A
  • Instructieve afbeeldingen: positief effect –> afbeeldingen zijn direct gerelateerd aan het leerdoel en dus steunen dus het leerdoel
  • Seductieve afbeeldingen: negatief effect –> afbeeldingen steunen leerdoel niet
  • Decorative afbeeldingen: neutraal effect
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is het verband tussen de type afbeeldingen en predicted satisfaction?

A

Alle soorten afbeeldingen scoren hoger op satisfaction dan geen afbeelding –> decoratieve afbeeldingen zorgen voor de meeste satisfaction

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is het verband tussen de type afbeeldingen en predicted learning score (recall test)?

A
  • Instructieve afbeeldingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is het verband tussen de type afbeeldingen en predicted learning score (recall test)?

A
  • Instructieve afbeeldingen: postiief –> beste scores
  • Seductieve afbeeldingen: negatief –> slechtste scores
  • Decoratieve afbeeldingen: neutraal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welke afbeeldingen helpen wel met het leren?

A

Instructieve of relevante afbeeldingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welke afbeeldingen helpen niet met het leren?

A

Seductieve, decoratieve of niet relevante afbeeldingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat zijn de 4 limitaties van het artikel: ‘‘When graphics improve liking but not learning from online lessons’’ van Sung & Mayer

A
  1. Meer onderzoek nodig: hoe wegen de pos. effecten op tegen de neg. effecten?
  2. Onder verschillende omstandigheden en met verschillende participanten herhaald worden voor generalisatie
  3. Lessen zijn kort, 1 les maar en maar over 1 domein
  4. Lesmaterialen zijn te simpel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is de arousal theory?

A

Mensen leren beter als ze in een hoge staat van arousal of aandacht zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is het verband van de arousal theory met de afbeeldingen?

A

Afbeeldingen toevoegen verhoogt de arousal bij het leren –> daardoor is er een verbetering in de leerresultaten / prestaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is de emotional interest theory?

A

Relevante en informatieve afbeeldingen verhogen de positive emoties en de inzet voor het leren –> positief effect voor leerresultaten/prestaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is het verband van de emotional interest theory met de afbeeldingen?

A

Instructieve afbeeldingen helpt met leren
Seductieve of decoratieve afbeeldingen hebben een negatief effect op het leren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat wilden de experimenters van het artikel: ‘’Efficient, helpful or distracting?’’ – May et al. weten?

A

De effecten van media multitasken op academische prestaties (aandacht, working memory en algemene academische prestaties)

32
Q

Wat is het verband tussen de bottleneck theory en media multitasken?

A

Bottleneck theory geeft aan dat je maar een beperkte info. kan verwerken –> multimedia zorgt ervoor dat je minder aandacht hebt voor primaire taken (e.g. studeren), omdat je afgeleidt bent –> leidt tot slechtere academische prestaties

33
Q

Welke 2 hypothesen zijn er die de effecten verklaren van media multitasking of aandacht controle en academische prestaties?

A
  1. Scattered attention hypothesis: media multitasking kan leiden tot verminderde aandacht controle en slechtere cognitieve prestaties –> aandacht verdelen = minder concentreren op primaire taak <– meer bewijs voor deze hypothese
  2. Trained attention hypothesis: door vaak media multitasken te doen –> kan je beter afleidingen filteren tijdens het doen van taken –> aandacht behouden op primaire taak –> leidt tot betere prestaties <– minder bewijs voor deze hypothese
34
Q

Wat voor een effect heeft in-class multitasking op je academische prestaties?

A

Negatief effect, want kan afleidend en belemmerend zijn voor aandacht controle

35
Q

Wat voor een effect heeft outside-class multitasking op je academische prestaties?

A

Negatief effect, want kan afleidend en belemmerend zijn voor aandacht controle. Daarnaast zorgt het voor minder: self-efficacy, zelfregulatie en prestaties

36
Q

Welke percepties hebben studenten van media multitasken en wat is hiermee het verband met zelfregulatie?

A

Studenten denken dat ze effectief kunnen media multitasken of dat het nodig is om dit te doen om erbij te blijven –> deze percepties hebben invloed op de zelfregulatie en het vermogen om op 1 taak te blijven concentreren

–> Meer megacognitie zorgt voor meer zelfregulatie, dus minder negatieve effecten

37
Q

Wat zijn de 2 limitaties van het artikel: ‘’Efficient, helpful or distracting?’’ – May et al.?

A
  1. Onderzoeken leggen veel focus op in-class impact van media multitasken en weinig over out-class
  2. Onderzoeken leggen veel focus op negative effects van media multitasken en weinig over positive effects
38
Q

Wat is conceptual change?

A

Herzien of vervangen van bestaande overtuigingen met nieuwe overtuigingen –> bijwerken van schema’s

39
Q

Wat is het doel van het artikel van Beker et al. over refutation teksten?

A

Of refutation teksten leiden tot betere spontane kennisoverdracht vergeleken met het het 1. het lezen van niet refutation teksten 2. of geen teksten

40
Q

Wat zijn refutation teksten?

A

Teksten die misvattingen corrigeren door ze te weerleggen –> weerleggings teksten

41
Q

Wat is spontane kennisoverdracht?

A

Het vermogen om geleerde info. toe te passen in nieuwe situaties zonder dat er gevraagd naar wordt of zonder instructies

42
Q

Welke 2 metingen heeft het experiment van Beker et al. gedaan?

A
  1. Leestijd op target sentences: meten hoe snel participanten lezen en info. verwerking wat gerelateerd is aan revised knowlegde (= updated kennis gebaseerd op nieuwe info.)
  2. Nauwkeurigheid op transfer problem questions: meet het vermogen van de participanten om revised knowlegde toe te passen in nieuwe situaties
43
Q

Hoe kan refutation teksten conceptual change bevorderen?

A

Refutation teksten confronteren mensen met hun misvattingen en weerleggen dit –> hierdoor gaan mensen hun bestaande misvattingen vervangen met de nieuwe info. van de refutation teksten

44
Q

Wat waren de resultaten van het experiment van Beker et al.?

A
  1. Refutation teksten faciliteren spontane kennisoverdracht van revised knowlegde
  2. Refutation teksten kunnen gebruikt worden als een learning tool om prestaties te verbeteren
45
Q

Wat waren de beperkingen van het experiment van Beker et al.?

A
  1. Het onderzoek liet alleen het effect van refutation teksten op transfer van 1 domein zien en niet of dit effect blijft bestaan op andere domeinen
  2. Refutation teksten zijn niet genoeg voor het veranderen van complexere misvattingen
  3. Meet niet of de revised knowlegde behouden op de lange termijn
46
Q

Wat is personal theories/theory theory?

A

Niet wetenschappelijke algemene theorieën die alledaagse aspecten verklaren –> kan gerelateerd zijn aan: biologische, sociale, psychologische of politieke fenomen

47
Q

Wat is het voordeel van theory theory?

A

Het helpt je de wereld te organiseren en betekenis te geven aan persoonlijke ervaringen of onderwerpen op school of nieuwe info.

48
Q

Wat is een kritiek van de personal theories?

A

De fenomen worden vaag beschreven

49
Q

Welke 3 manieren zijn er om personal theories/theory theory te ontwikkelen?

A
  1. Fysieke en technologische modellen –> e.g. een plaatje van de bouw van DNA
  2. Groepsinteractie: samen fenomenen en concepties bespreken
  3. Een theorie ontwikkelen om fenomeen te begrijpen, ookal is het niet helemaal juist –> e.g. dual-store model voor het begrijpen van geheugen, maar deze theorie is niet bewezen
50
Q

Wat is een worldview?

A

Je eigen overtuigingen over hoe de realiteit in het algemeen werkt –> niet op specifieke dingen

51
Q

Wat is makkelijker om te leren als je minder misvattingen hebt?

A

Makkelijker om valide kennis te leren

52
Q

Wat is inhibit?

A

Een ervaring ont-leren

53
Q

Vaak is het moeilijk om diepgewortelde misvatting veranderen, welke 7 redenen zijn er hiervoor?

A
  1. Vaak leren mensen nieuwe info. wat hand in hand gaat met hun bestaande misvattingen
  2. Confirmation bias: mensen zoeken naar info. die hun huidige overtuigingen bewijzen en negeren het tegenbewijs
  3. Misvattingen zijn vaak consistent met de dagelijkse ervaringen
  4. Huidige misvatting is een deel van hun world view –> een hele world view veranderen is moeilijk
  5. Vaak leren mensen nieuwe info. zonder hun oude overtuigingen los te laten
  6. Persoonlijke of emotionele verbinding/investering met misvatting
  7. Misvatting wordt gesteund door sociale omgeving
54
Q

Welke 7 manieren zijn er om conceptual change aan te moedigen (voor educatie)?

A
  1. Leraar identificeert welke misvattingen er zijn over het onderwerp voordat hij begint met de instructies –> leraar kan de misvattingen dan weerleggen
  2. Studenten moeten de correcte info. op een betekenisvolle manier (in-depth) leren i.p.v. als een feitje opstampen –> e.g. analogieën is een effectieve manier hiervoor
  3. Vaak zijn de misvattingen van studenten deels correct –> hierop kan je voortbouwen met het weerleggen van de misvatting
  4. Studenten zien een harde weerlegging –> dit leidt tot disequilibrium / cognitieve dissonantie –> leidt tot conceptual change
  5. Studenten moeten hun misvattingen alleen vergelijken met de correcte info.; geen vergelijking = misvatting wordt niet losgelaten –> e.g. refutation teksten zijn hiervoor effectief
  6. Studenten moeten de correcte info. willen leren –> motivatie = meer betrokkenheid in deep processing en betekenisvol leren
  7. Gedurende de les moet de leraar de studenten monitoren in hun begrip van de lesstof en of dit correct is overgedragen –> vaak interpreteer je nieuwe vanuit de kijk van je misvatting
55
Q

Wat zijn de 4 oorzaken van misvattingen?

A
  1. Geruchten en fictie
  2. Overheden en politiek
  3. Gevestigde belangen en nongovernmental organizations (NGO)
  4. Media
56
Q

Wat zijn de 2 verschillen tussen een misvatting en ontwetendheid?

A
  1. Bij onwetendheid is er een afwezigheid van relevante kennis en bij misvatting niet.
  2. Negatieve effecten van onwetenheid zijn erger dan van misvattingen
57
Q

Hoe leiden geruchten en fictie tot misvattingen?

A
  • Geruchten: mensen geloven vaak in geruchten door cognitieve biases of een gebrek aan correcte info.
  • Fictie: is vaak niet bedoeld als feitelijk, maar doordat mensen dit wel zo zien, ontstaan er misvattingen
58
Q

Hoe leiden overheden en politiek tot misvattingen? (3)

A
  • Misinformatie kan per ongeluk verspreid worden als de overheid/politici zelf de incorrecte info. heeft
  • Misinformatie verspreiden voor eigen belangen/agenda
  • Alleen delen van info. tonen die hun perspectief bevestigt en weerleggingen negeren
59
Q

Hoe leiden gevestigde belangen en NGO’s tot misvattingen?

A
  • Alleen info. verspreiden of misinfo. verspreiden die hun perspectief/ideologie/belangen bevestigen
60
Q

Hoe leiden media tot misvattingen? (4 punten)

A
  • Nieuws brengt per ongeluk misinformatie uit door tijdsdruk om het nieuws z.s.m. uit te brengen
  • Info. wat versimpeld is, verkeerd is opgesteld of erger wordt gemaakt kan leiden tot misinofmatie
  • Bepaalde media hebben een voorkeur voor het verspreiden van bepaalde info.
  • Media is beïnvloed door een politieke partij of bedrijf –> kan leiden tot biased info. of misinformatie
61
Q

Noem de 5 individuele-level van cognitieve processen die bijdragen aan het verkrijgen en behouden van misinformatie

A
  1. Strategie die gebruikt wordt bij het ontvangen van info –> e.g. selectieve exposure of confirmation bias
  2. Als misinformatie in overeenstemming is (meer compatible) is met bestaande overtuigingen, dan is het groter dat je erin gelooft
  3. Als misinformatie een samenhangend verhaal is, dan is de kans groter dan je het gelooft
  4. Als info. van een credible bron komt, dan is de kans groter dat je erin geloof
  5. Als veel mensen geloven in de misvattingen, dan is de kans groter dat je erin gelooft
62
Q

Wat is de continued influence effect?

A

Zelfs als er tegenbewijs is dan geloven mensen alsnog in de misvatting

63
Q

Hoe verklaart de mental models de continued influence effect?

A

Wanneer de misinformatie gerelateerd is aan de info. in je mental model dan kan dit zorgen voor een continued influence effect

64
Q

Hoe verklaart de retrieval failure de continued influence effect?

A

Door source confision, misattributies of door een storing van strategische monitoringsprocessen is er een kans dat je misinformatie ophaalt i.p.v. de correcte info

65
Q

Hoe verklaart fluency en familiarity de continued influence effect?

A

Als je later blootgesteld wordt aan iets wat vergelijkbaar met de misvatting is, dan kan je de misvatting waarnemen als iets corrects

66
Q

Hoe verklaart reactance de continued influence effect?

A

Reactance = mensen vinden het niet leuk als anderen vertellen hoe of wat ze moeten doen, omdat dit het gevoel geeft dat hun vrijheid/autonomie wordt beperkt –> een weerlegging zorgt voor reactance –> daardoor blijven mensen geloven in hun misvatting

67
Q

Welke 3 manieren zijn er om misinformatie te verminderen?

A
  1. Vooraf waarschuwen dat er misinformatie is en uitleggen wat de effecten ervan zijn (dus niet alleen vertellen dat er het niet klopt)
  2. Herhalen van de correcte info.
  3. Een alternatief perspectief aanbieden waarin je verklaart waarom de misvatting niet klopt
68
Q

Hoe heeft world view invloed op je overtuigingen?

A

Als een misvatting past in je world view dan zal je er sneller in geloven

69
Q

Wat is de backfire effect?

A

Pogingen om misvattingen te corrigeren heeft het tegenovergestelde effect waardoor het de houvast van de misvatting versterkt

70
Q

Wat is taming by affirming it (world view)?

A

Door iemands misvatting te erkennen en valideren is het makkelijker om nieuwe correcte info. aan ze te introduceren

71
Q

Hoe heeft skepticisme invloed in je overtuigingen?

A

Als je skeptisch nadenkt (hoe betrouwbaar is info, vragen stellen over misvattingen, info. evalueren) dan zal je misvattingen sneller of minder snel geloven

72
Q

Wat is de multimedia learning theory?

A

Gebruik van meerdere technieken voor instructies kan helpen met het vergroten van de korte termijn geheugen van learners –> e.g. uitleg van leraar en powerpoint

73
Q

Wat is het multimedia principe?

A

Learners leren beter van teksten met relevante plaatjes dan alleen teksten

74
Q

Wat is de multimedia effect?

A

Fenomeen dat mensen beter presteren bij teksten met relevante plaatjes dan alleen plaatjes

75
Q

Wat is het effect van media multitasking op metacognitie en zelfregulatie?

A

Media multitasking remt metacognitie en zelfregulatie door het gebruik van niet gepaste leerstrategieën

76
Q

Wat voor soort leaners zouden minder neigen naar media multitasking?

A

Learners met hoge levels van zelfregulatie

77
Q

Wat is echo chambers?

A

Omgevingen waar iemand andere like-minded mensen met dezelfde overtuigingen vindt –> e.g. reddit