Chapter 9 & 10 (ADHD & ODD/CD) Flashcards

You may prefer our related Brainscape-certified flashcards:
1
Q

Dual-influence framework

A

Het idee dat self-regulation bestaat uit een deel met impulsieve
acties die zorgen voor directe beloning en een deel dat gaat om bewuste nastreving van doelen op de langere termijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Effortful control

A

Pogingen van baby’s om hun eigen stimuli en responsen te reguleren.
Genen, temperament, ouders, socioculturele factoren en gene-by-environment interactions hebben hier invloed op.
Kinderen met een rustiger temperament laten een hogere effortful control zien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Executive function (ADHD)

A

Executive function (EF): De cognitieve processen die gericht zijn op doelgericht gedrag en worden
aangestuurd door de prefrontale cortex. Hieronder vallen onder andere werkgeheugen, internalisatie
van spraak en zelfregulatie van emoties. Kinderen krijgen hierdoor meer controle over hun
gedachten, gevoelens en gedragingen en over de interacties met anderen en hun omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bij ADHD is het functioneren op 2 gebieden beperkt, dit zijn:

A
  • Gebrek aan aandacht.
  • Hyperactiviteit/impulsiviteit.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

benoem 3 gebieden van problemen ADHD op jonge leeftijd

A

Ontwikkelingsachterstanden, problemen op school en sociale problemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Sluggish cognitive tempo:

A

Slapergheid, dagdromen, lethargie en langzaam denken. Komt vaak voor
bij ADHD. Wordt geassocieerd met grotere mate van angsten, depressie, teruggetrokken gedrag en
meer academische en sociale problemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Top-down processen hebben invloed op:

A

Onoplettendheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Bottom-up processen hebben invloed op:

A

Hyperactiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Multicomponent treatments (ADHD)

A

met medicatie, cognitieve gedragstherapie, sociale vaardigheidstraining en training voor ouders zijn het meeste effectief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Behavior contingency management:

A

Een interventie in school waarbij gebruik wordt gemaakt van
gedragstechnieken, zoals beloningskaarten, puntensystemen en time-outs voor verkeerd gedrag, om
problemen te verbeteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Prosocial behaviors

A

Gedrag dat gunstig is voor jezelf, anderen en de omgeving (Bv. luisteren naar
ouders, delen met vriendjes en helpen in de omgeving).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Parent-child mutually responsive orientation (MRO)

A

Ouders en kinderen worden responsief
naar elkaar, wat ouderlijke pogingen tot het socialiseren van kinderen vergemakkelijkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Relaties worden gekenmerkt door 3 dimensies:

A

Permanence: De stabiliteit van de relatie. Ouder-kind en broer-zus relaties zijn hierin het sterkst.

Power: Controle en verantwoordelijkheid.

Gender: Moeders hebben een andere invloed dan vaders, meisjes hebben andere ervaringen dan jongens etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de 4 extreme status groepen?

A
  • Popular children: Krijgen veel positieve aandacht.
  • Rejected children: Krijgen veel negatieve aandacht.
  • Neglected children: Krijgen weinig aandacht.
  • Controversial children: Krijgen zowel positieve als negatieve aandacht.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke stoornis voldoet aan de volgende kenmerken: een patroon van negativistisch, vijandig en opstandig gedrag.

A

OPPOSITIONAL DEFIANT DISORDER (ODD)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Noncompliance (ODD)

A

Weigering om te voldoen aan regels en sociale normen. Komt voor bij 2
jarigen en verergert tijdens de kleutertijd.

17
Q

ODD gaat vaak over in…

A

Conduct Disorder (CD)

18
Q

Coercion model

A

Model van ODD en CD dat focust op de aanname dat ouders en kinderen strijden
voor controle over meerdere dagelijkse taken en activiteiten, en dat maladaptief gedrag leidt tot externaliserend gedrag. Dit model onderzoekt een conditionerende reeks waarbij kinderen onbedoeld versterkt worden in hun problematische gedrag.

In dit model ligt de focus op leren via sociale interactie en patronen van ouderkenmerken die leiden tot negatieve ouder-kind interacties.

19
Q

Welke stoornis hoort bij de volgende omschrijving?

Stoornis gekenmerkt door een ernstiger patroon van negativistisch, vijandig en uitdagend gedrag dat
de sociale normen en regels schendt, net als de rechten van anderen.

A

CONDUCT DISORDER (CD)

20
Q

Er zijn 2 subtypes van CD:

A
  • Child-onset subtype: De diagnose wordt vroeg gesteld en de persoon heeft een lange
    geschiedenis van negatief gedrag dat verergert na verloop van tijd. Komt 10 keer meer voor bij jongens dan bij meisjes.
  • Adolescent-onset subtype: Het probleemgedrag ontstaat meer abrupt en duurt vaak korter.
    Komt 3 keer vaker voor dan child-onset CD. Komt 5 keer meer voor bij jongens dan bij
    meisjes.
21
Q

Moffitt’s theorie over CD beschrijft 2 trajecten:

A

Life-course persistent (LCP) trajectory: Lijkt op childhood-onset CD. Kinderen met deze
trajectory hebben vaak een geschiedenis van ODD en een familiegeschiedenis van antisociaal gedrag. Deze kinderen laten meer agressie zien en hebben vaak slechtere uitkomsten.

Adolescence-limited (AL) trajectory: Lijkt op adolescent-onset CD. Deze vorm is iets minder problematisch na verloop van tijd, hoewel er ook een verslechtering is in het dagelijks functioneren en een hoger risico voor slechte uitkomsten.

22
Q

Instrumental aggression

A

Geplande agressie, met voorbedachten rade. Het is vaak agressie
met een bepaald doel (Bv. een pester die plant om spullen van een ander kind kapot te
maken).

23
Q

Overt aggression (direct aggression)

A

Omvat schadelijke fysieke
gedragingen of openlijke acties zoals uitschelden. Wordt vaak geassocieerd met lage mate
van prosocial behavior, emotional dysregulation, externaliserende problemen en slechte
peerrelaties.

24
Q

Covert aggression (indirect aggression)

A

Omvat externaliserende
gedragingen in CD, zoals vernieling of diefstal. Omvat ook afwijzend of uitsluitend gedrag of
manipulatie. Wordt geassocieerd met hogere mate van prosocial gedrag en internaliserende
problemen.