H11: Het cardiovasculair stelsel: het bloed Flashcards

1
Q

Waardoor wordt de bloedgroep bepaald?

A

Specifieke oppervlakte antigenen op de celmembranen van erytrocyten/ rode bloedcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn antigenen?

A

Stoffen die een imuunreactie kunnen veroorzaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke antigenen zijn belangrijk voor ons?

A

A, B en D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bespreek het ABO-systeem

A

In het ABO-systeem vind je 4 bloedgroepen, gebaseerd op aan-of afwezigheid van oppervlakte antigenen A en B:
Bloedgroep A bevat antigenen A
Bloedgroep B bevat antigenen B
Bloedgroep AB bevat antigenen A en B
Bloedgroep O bevat geen antigenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bespreek het rhesussysteem

A

In het Rhesus-systeem vind je 2 bloedgroepen, gebaseerd op aan-of afwezigheid van oppervlakte antigeen D:
Rhesus + bevat antigenen D
Rhesus – bevat geen antigenen D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waar bevinden antistoffen zich?

A

In het bloedplasma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke bloedgroep heeft welke antistoffen?

A

Bloedgroep A heeft antistoffen tegen antigenen B
Bloedgroep B heeft antistoffen tegen antigenen A
Bloedgroep AB heeft geen antistoffen
Bloedgroep O heeft antistoffen tegen zowel A als B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat gebeurt er als een antigeen in contact komt met overeenkomstig antistof?

A

Dan vindt een kruisreactie (sensitatie) plaats:
agglutinatie (klontervorming) en vervolgens hemolyse (afbraak erytrocyten)
> gevaar voor verstopping van kleine bloedvaten, levensbedreigend probleem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Op welke manieren kan je bloed doneren?

A

Vol bloed: eytrocyten en bloedplasma (antigenen en antistoffen)
Alleen erytrocyten (antigenen)
Alleen bloedplasma (antistoffen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is sensitisatie?

A

Standaard hebben Rh+ en Rh- geen antistoffen MAAR
Als Rh-bloed in contact kwam met Rh+ bloed dan bevat het bloed anti-D. Dat noemen we sensitisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wie mag erytrocyten krijgen van wie?

A

O mag enkel ontvangen van O
A mag enkel ontvangen van A
B mag enkel ontvangen van B
AB mag ontvangen van O, A, B en AB

Rh neg mag enkel ontvangen van Rh neg.
Rh pos mag ontvangen van Rh pos en Rh neg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wie mag bloedplasma krijgen van wie?

A

O mag ontvangen van O, A, B en AB
A mag ontvangen van A en AB
B mag ontvangen van B en AB
AB mag enkel ontvangen van AB

NIET ZEKER:
Rh neg mag ontvangen van Rh pos en Rh neg
Rh pos mag ontvangen van Rh neg en Rh pos TENZIJ er sprake is van sensitatie bij Rh neg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn leukocyten?

A

Witte bloedcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de vier belangrijkste kenmerken van leukocyten in het bloed?

A
  1. Amoeboide beweging > glijdende beweging mogelijk gemaakt door stroming van cytoplasma. Zo kunnen ze zich langs de bloedvaten en buiten de bloedvaten verplaatsen
  2. Diapedese > ze kunnen de bloedstroom verlaten en omringende weefsel binnengaan = emigratie
  3. positieve chemotaxis > ze worden aangetrokken door specifieke chemische prikkels = ze worden zo aangetrokken door ziekteverwekkers, andere leukocyten of beschadigde weefsels
  4. Fagocytose (sommige types) > daarbij worden ziekteverwekkers of celfragmenten omgeven door een leukocyt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de verschillende types leukocyten?

A

Neutrofielen
Eosinofielen
Basofielen
Monocyten
Lymfocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Bespreek neutrofielen

A

Meestal de eerste leukocyten die bij verwonding aankomen. Heel actieve fagocyten die zich specialiseren in het aanvallen en verteren van bacteriën.

17
Q

Bespreek eosinofielen

A

Vallen voorwerpen aan die met antistoffen omgeven zijn en ze zorgen voor exocytose van giftige stoffen

18
Q

Bespreek basofielen

A

Geven granulen af die heparine (gaat bloedstolling tegen) en histamine (versterkt ontstekingsreactie van de mestcellen) bevatten

19
Q

Bespreek monocyten

A

Vrije macrofagen die het bloed kunnen verlaten om een weefsel binnen te dringen en te gaan fagocyteren

20
Q

Bespreek lymfocyten

A

B-lymfocyten: antistofgemedieerde immuniteit, specifiek
T-lymfocyten: celgemedieerde immuniteit, specifiek
NK-cellen: immunologische surveillance, aspecifiek

21
Q

Onderdelen bloedplasma

A
  • Plasma-eiwitten
    > Albuminen
    > Globulinen (immunoglobulinen en transportglobulinen)
    > Fibrogeen
  • Andere opgeloste stoffen
    > Voedingsstoffen: lipiden, eiwitten, hoolhydraten, vitaminen
    > Afvalstoffen: ureum, creatinine, urinezuur en bilirubine
    > Elektrolyten
  • Water
22
Q

Welke soorten cellen zijn aanwezig in het bloed? In welke percentages?

A

<0,1% Trombocyten (plaatjes)
<0,1% Leukocyten (witte bloedcellen)
99,9% Erytrocyten (rode bloedcellen)

23
Q

Wat is de functie van erytrocyten?

A

Transport zuurstof en koolstofdioxide

24
Q

Wat is de functie van trombocyten?

A

Bloedstolling

25
Q

Wat is de functie van elektrolyten in het bloed?

A

Belangrijk voor vitale werking van de cel

26
Q

Wat is de functie van voedingsstoffen in het bloed?

A

Energie van cel, celgroei en onderhoud

27
Q

Wat is de functie van de verschillende plasma-eiwitten in het bloed?

A
  1. Albuminen > osmotische druk leveren
  2. Globulinen
    - Immunoglobulinen > afweer antigenen
    - Transportglobulinen > transport moleculen ih bloed
  3. Fibrinogeen > vormen fibrine bij bloedstolling
28
Q

Wat is serum?

A

Bloedplasma dat overblijft waarbij stollingseiwitten verwijderd werden

29
Q

Wat is hematocriet?

A

Percentage van bloedvolume dat bestaat uit erytrocyten

30
Q

Waar worden bloedcellen aangemaakt?

A

In rode beenmerg

31
Q

Hoe verloopt de afbraak van erytrocyten?

A

10% vindt plaats in het bloed, 90% erbuiten

IN HET BLOED
Ze scheuren en de hemoglobine die vrijkomt wordt afgebroken. Afzonderlijke polypeptideketens worden door de nieren uit het bloed gefilterd en via de urine uitgescheiden.

BUITEN HET BLOED
Verouderde erytrocyten worden herkend door fagocytorende cellen in milt, lever en beenmerg. Die nemen ze op en breken ze af. De meeste onderdelen worden opnieuw gebruikt:
- IJZER wordt afgegeven ah bloed. Transporteiwit vervoert het naar het rode beenmerg
- HAEMMOLECULE wordt omgezet in biliverdine en dan in bilirubine om dan af te geven aan het bloed. De bilirubine gaat via lever met gal naar dunne en dikke darm. Daar wordt het omgezet in bruin/gele stof. Een deel gaat mee met stoelgang, ander deel gaat via het bloed naar nieren om als urine uit te scheiden.
- REST van 4 globulaire eiwitten wordt afgebroken tot aminozuren. Die worden aan bloed afgegeven als bron van energie of bouwstof

32
Q

Wat is haemostase?

A

Proces waardoor bloedingen gestopt worden. Belangrijke basis voor weefselherstel

33
Q

Wat zijn de verschillende fasen van haemostase?

A
  1. VASCULAIRE FASE
    Na beschadiging van bloedvat worden gladde spiervezels aangezet tot contracties > vaatspasme > diameter van bloedvat verkleind
    Dit kan tot 30min duren.
    De beschadigde endotheelcellen worden kleverig. Bij capillairen kunnen ze de doorgang volledig afsluiten.
  2. BLOEDPLAATJESFASE
    Binnen de 15sec hechten plaatjes zich vast aan kleverig endotheel en collageenvezels. Naarmate meer bloedplaatjes aankomen, beginnen ze ook aan elkaar te kleven en wordt een bloedplaatsjesprop gevormd.
    !gevaar bij kleine bloedvaten: hier kan doorbloeding belemmerd worden!
  3. COAGULATIEFASE (stolling)
    Ten vroegste 30sec na verwonding. Fibrogeen wordt omgezet in fibrine. Hoe groter het fibrinenetwerk wordt, hoe meer de bloedcellen en bloedplaatjes hierin vast komen te zitten en een bloedstolsel vormen dat het bloedvat afdicht.
34
Q

Welke twee fasen volgen op haemostase? Leg uit.

A
  1. RETRACTIE STOLSEL
    Bloedplaatjes trekken samen > gescheurde randen van bloedvat trekken naar elkaar toe > beschadigd gebied wordt kleiner en cellen beginnen herstellingswerken
  2. FIBRINOLYSE
    Stolsel lost geleidelijk aan weer op door plasmine