LWM 30 seconds Flashcards

1
Q

Het Duitse Rijk -> Nederland was in de 14 tot 16de eeuw onderdeel van het Duitse Rijk

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Dan Assendorp

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Dennis de Jager

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Sylvia de Jager

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Anouk Berendse

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Richard Kraaienvanger

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Geologische dwarsdoorsnede

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Morfogenese = Studie van het ontstaan van de vorm van het aardoppervlak

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Reliëfinversie = Omkering van het relief: het verschijnsel verstaan dat een kreekbedding, waarvan de bodem aanvankelijk lager lag dan het omringende land, uiteindelijk hoger dan zijn omgeving komt te liggen en een kreekrug vormt.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Daluitspoelingswaaiers = Landschapsvorm die is ontstaan door sneeuwsmeltwater en sediment afzette in een waaierpatroon.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Fluvioperiglaciaal = (smeltwater)afzettingen die onder koude omstandigheden in de beekdalen zijn gevormd.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Pedogenetische processen = bodemvormende processen

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Stroomgordelafzettingen = restanten van voormalige rivieren en (getijde-)geulen.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Gelifluctie = Bevroren grond (boven permafrost) ontdooit in de lente en glijd langzaam van de helling. (kan al bij helling > 0.5%)

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Interstadiaal = (relatief) korte warme periode tijdens een glaciaal.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Lithostratigrafischenomenclator = Omvat de definities van de lithostratigrafische eenheden die voorkomen in de bovenste honderd meter van de ondergrond van het vaste land van Nederland

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Gedrumlinniseerde dumpmorene = Druppelvormige morenes die gedumpt zijn door gletsjers, waarna de gletsjer er overheen is gegaan en ze de karakteristieke vorm heeft gegeven.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Uitblazingsvlakte = Vlakte waar winden stuifzand uit heeft geblazen

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Capillaire zone = Deel van de bodem dat door de capillaire werking nog in verbinding staat met het grondwater.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Glaciolacustien = Afzettingen van de bodem van een meer dat gevormd is door gletsjers.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Weichtselien -> Vierde ijstijd

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Saalien -> Derde ijstijd

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Elsterien -> Tweede ijstijd

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Cromerien -> Laaste ijstijd

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is substraat -> Is de voedingsbodem voor organisme

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat zijn de nederlandse landschapsfactoren? ->. Dit zijn: Gesteente, Reliëf, klimaat, Bodem, water, flora en fauna.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Hydrologie -> Studie van al het water./Hydrosfeer

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Hydrosfeer -> Al het water op aarde

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Geologie -> aardkunde

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Ectopen -> het kleinste ecologische nog te onderscheiden gebied.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Ecosysteem -> Een natuurlijk systeem dat bestaat uit alle organisme die voorkomen in een bepaald
gebied.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Cultuurlandschap -> Landschap beïnvloed door de mens

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Biotisch -> Al het leven

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Biosfeer -> al het leven op aarde

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Abiotisch -> nooit geleefd

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Biotisch -> Levend of dood

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Flora fauna -> Planten en dieren

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Atmosfeer -> Alle lucht

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Lithosfeer -> Al het gesteente

A
40
Q

Reliëf -> Hoogte

A
41
Q

Reliëf -> Hoogte

A
42
Q

Sedimentatie -> Ophopen van sediment door bezinking

A
43
Q

Sediment -> Afzetting door wind, water en of ijs

A
44
Q

Noordzeebakken -> Een gebied dat sinds het Krijt (tijdperk) aan bodemdaling ondervonden is.

A
45
Q

Erosie -> Verwering door wind en water

A
46
Q

Geomorfologie -> Vorming van het landschap/aardoppervlak

A
47
Q

Insolatie -> Totale hoeveelheid zonnestraling in een gebied over een bepaalde periode

A
48
Q

Inspoeling -> Opgeloste stoffen transporteren door water naar onderin de bodem

A
49
Q

Uitspoeling -> Deeltjes worden van bovenin de bodem naar beneden verplaats door neerslag

A
50
Q

Welke geomorfologische processen zijn nog in NL -> -Tektonische beweigingen

A
51
Q

Morfochroinologische -> De vorming van gesteente over tijd

A
52
Q

Morfogenetische -> Prrocessen die het gesteente aanpassen.

A
53
Q

Flora en Fauna -> Planten en dieren

A
54
Q

Wat is de bodem -> Het bovenste deel van de aardkorst tot zover deze beworld is door planten. (in NL zelden dikker als 1 en 2m)

A
55
Q

Wat is pedogentische processen -> Ander woord voor bodemvormende processen.
De fysische, chemische en biologische processen die het bovenste deel van de aardkorst veranderen.

A
56
Q

Geogenese -> Afzetting van gevormde lagen

A
57
Q

Wat is metamorfe gesteenten -> Gevormd bij hoge druk en hoge tempraturen

A
58
Q

Bodemprofiel -> De verticale opeenvolging van horizonten

A
59
Q

Uitgangsmateriaal -> Moedermateriaal

A
60
Q

Stollings gesteente -> Onstaan door de afkoeling van Magma

A
61
Q

Fysische verwering -> Het uiteenvallen van het vaste gesteente in fijner materiaal door druklaste, vorstverwering, insolatie

A
62
Q

Horizonten -> Gelaagheid/lagen

A
63
Q

Hoofdgroepen van gesteenten -> - Stollings gesteente- Metamorfe gesteente- Sediment gesteente

A
64
Q

Humusdeeltjes -> Deeltjes organische stof in de bodem

A
65
Q

Genese -> Onstaan wijze van het landschap

A
66
Q

Pawusogley -> Laag stagnerend grondwater

A
67
Q

Situ -> Zonder dat er transport optreed

A
68
Q

Microfauna -> fauna die niet met het blote oog te zien is

A
69
Q

Periglaciale -> Bodem die een gedeelte van het jaar bedroven is.

A
70
Q

Gley -> Oscillerend (Trillend) ondiep grondwater
Bodemchemie

A
71
Q

Primaire mineralen -> Waar het moedermateriaal nog in te herkennen is. Zand en steen

A
72
Q

Secondaire mineralen -> Mineralen ontstaan door chemische verwering. Klei

A
73
Q

Organische stof -> Plant en dieren resten. Humus

A
74
Q

Kristalijn vorm -> glimmend

A
75
Q

Amorf vorm -> dof

A
76
Q

Allochtoon -> Ontstaan op een andere plek

A
77
Q

Autochtoon -> Ontstaan op de zelfde plek

A
78
Q

Tetraëder -> kleideeltjes met vlakken als 3hoek (4 vlakken)

A
79
Q

Octaëder -> kleideeltjes met 8 vlakken

A
80
Q

Massiek oppervlak -> het gezamenlijk oppervlak van een bepaalde gewichtshoeveelheid bolvormig gedachte korrels

A
81
Q

Ecologie

A
82
Q

Successie -> opeenvolgende veranderingen in de vegetatie

A
83
Q

Biotische factoren -> Levende factoren

A
84
Q

Abiotische factoren -> levenloze factoren

A
85
Q

Hydrosfeer: -> al het water

A
86
Q

Lithosfeer -> Bodem

A
87
Q

Atmosfeer -> Lucht

A
88
Q

Vegetatie -> planten

A
89
Q

Ecosysteem: -> alle levende organismen in een bepaald gebied

A
90
Q

Xeroserie -> Reeks van planten stadia, bijvoorbeeld: zandvlakte>gras>stuiken>bos

A
91
Q

Bioom: -> Grote klimaatzones, bijvoorbeeld: woestijn, loofbossen, naaldbossen, regenwoud

A
92
Q

Standplaatsfactor: -> zijn de eisen die organismen stellen aan hun leefgebied, zijn deze er niet, dan gaan ze dood.

A
93
Q

Standplaatsfactor: -> zijn de eisen die organismen stellen aan hun leefgebied, zijn deze er niet, dan gaan ze dood.

A
94
Q

Levensgemeenschap: -> alle organismen in een bepaald gebied

A
95
Q

Predator -> Roofdier

A