Natuurkunde Hoofdstuk 1 (1.1 t/m 1.4) Flashcards

1
Q

wat kunnen krachten allemaal doen

A

-kunnen de beweging van een voorwerp veranderen
-kunnen de vorm van een voorwerp veranderen –> de vervorming kan elastisch (rekbaar) of plastisch (voorwerp komt niet meer terug in zijn oorspronkelijke vorm)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat soort krachten zijn er

A

Spierkracht
Veerkracht
Spankracht
Kleefkracht
Zwaartekracht
Magnetische kracht
Wrijvingskracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Spierkracht

A

Fspier (in subscript) ontstaat doordat de spieren in je lichaam zich samentrekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Veerkracht

A

Fv (in subscript) onstaat als je veerkrachtig materiaal uitrekt of indrukt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Spankracht

A

Fspan (in subscript) onstaat als er aan een touw of een kabel wordt getrokken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Kleefkracht

A

Fkleef (in subscript) onstaat als twee voorwerpen aan elkaar plakken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Zwaartekracht

A

Fz (in subscript) Als je een voorwerp loslaat, valt het recht naar beneden. Dat is het effect van zwaartekracht, de kracht waarmee de aarde trekt aan alles om de aarde heen. Het is ook de kracht waarmee de zon de aarde aantrekt en in zijn baan houdt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Magnetische kracht

A

Als je twee magneten bij elkaar houdt, voel je de magnetische kracht tussen de polen. Een noordpool en een zuidpool trekken elkaar aan, maar twee gelijke polen stoten elkaar af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wrijvingskracht

A

Fw (in subscript) Als je fietst, voel je de tegenwerking van de lucht, zeker bij tegenwind. Dat is de luchtwrijving. De wrijvingskracht die de banden ondervinden van het wegdek noem je de rolwrijving, samen vormen ze de wrijvingskracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Krachtmeter

A

Krachten kun je meten met een krachtmeter. In zo’n krachtmeter zit een spiraalveer. Hoe groter de kracht waarmee aan de krachtmeter wordt getrokken, des te verder rekt de veer uit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

eenheid kracht

A

Newton (n)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Formule zwaartekracht

A

Fz = m * g

m: massa (in kg)
g: valversnelling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is g (formule zwaartekracht) op aarde

A

g = 9.81 N/kg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Vector

A

(latijn = vehere –> voeren, dragen, brengen) De grootheid met de eigenschappen: grootte, richting en een aangrijpingspunt. Een vector teken je als een pijl

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe teken je een kracht

A

Een vector teken je als een pijl:
- De lengte van de pijl geeft de grootte van de kracht aan
- De richting van de pijl geeft de richting van de kracht aan
-Het beginpunt van de pijl geeft het aangrijpingspunt aan

Als je een kracht gaat tekenen, kies je eerst een krachtenschaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

zwaartepunt

A

de zwaartekracht werkt op alle punten van een voorwerp, Je zou dus eigenlijk overal in het voorwerp kleine vectoren naar beneden moeten tekenen, Dat is niet handig: daarm teken je één pijl vanuit het zwaartepunt Z. Bij een eenvoudig voorwerp zoals een bol of een kubus ligt dat punt in het midden van het voorwerp

17
Q

Normaalkracht

A

Fn (in subscript) De normaalkracht maakt evenwicht met de zwaartekracht

er ligt een fruitschaal op tafel. De tafel oefent normaalkracht op de fruitschaal om het op 1 plek te houden

18
Q

uitrekking van de veer

A

de uitrekking is dan de toename van de
lengte van de veer ten opzichte van de nulstand.

  • Als de kracht Nx zo groot wordt, wordt de uitrekking ook Nx zo groot
    -De grafiek van de meetresultaten is een rechte lijn door de oorsprong.

–> zo’n verband heet recht evenredig

19
Q

formule veerconstante

A

C = F : u

C= veerconstante
F = kracht in N
u = Uitrekking

Veerconstante C in N/cm (als je u invult in meter, vind je de veerconstante C in N/m)

De veerconstante is een maat voor de stugheid van een veer.
C = 200 N/cm is veel stugger dan C = 2,0 N/cm

20
Q

resultante

A

Fres (in subscript) is de optelsom van alle krachten samen. De resultante wordt ook wel de resulterende kracht, nettokracht of somkracht genoemd.

21
Q

parallellogrammethode

A

hiervoor moet ik plaatjes gebruiken en dat kan niet zonder kut pro dus bekijk blz 16 in je nova boek om een precieze uitleg te krijgen

22
Q

gravitatiekracht

A

zo wordt zwaartekracht in de heelal genoemt (gravitatie gravis = latijn zwaar)

23
Q

constante g op aarde, maan en jupiter

A

aarde: g= 9,81 N/kg
maan: g= 1,6 N/kg
jupiter: g= 24,9 N/kg

24
Q

gewicht

A

De zwaartekracht is niet hetzelfde als het gewicht. Je gewicht kan veranderen terwijl de massa en zwaartekracht even groot blijven. Het gewicht G is dus de kracht op de ondersteuning. Als een voorwerp stilstaat of eenparig beweegt, is het gewicht even groot als de zwaartekracht

25
Q

Als een voorwerp stilstaat of eenparig beweegt, is het gewicht even groot als de zwaartekracht. In formule vorm?

A

G = Fz = m * g

26
Q

vrije val

A

als je een sprong maakt, is je lichaam even in vrije val. Omdat je lichaam nergens op steunt, ben je even gewichtloos.

27
Q

gewichtloosheid

A

Gewichtloosheid is een toestand waarin een voorwerp geen gewicht ervaart, omdat dat voorwerp geen ophanging of ondersteuning heeft in die specifieke toestand. Dit is het geval tijdens een vrije val, dat wil zeggen wanneer op het voorwerp geen enkele kracht wordt uitgeoefend, behalve de zwaartekracht. Men voelt dan niet de gevolgen van de zwaartekracht. De g-kracht is nul.

28
Q

moment formule

A

M = F * r
M = moment
F = kracht in N
r = de arm in m

Bij het bepalen van de arm moet je letten op de richting van de kracht. De arm r is namelijk de kortste afstand tussen de werklijn van de kracht en het draaipunt van de hefboom

29
Q

momentenwet

A

M1 + M2 + … (linksom) = M1 + M2 + … (rechtsom)

(alle getallen in subscipt)

30
Q

hefboom

A

Met een hefboom kun je door de arm te vergroten krachten besparen. Hoe langer een hefboom is, hoe sterker je bent. De kenmerken van een hefboom zijn dat het een draaipunt, last en inspanning heeft. Een hefboom kan het draaipunt hebben tussen een last en de uitgeoefende kracht in.

31
Q

draaipunt

A

Het draaipunt van een hefboom is het punt waar de hefboom om kan draaien of bewegen. Het is het specifieke punt waar de hefboom draait wanneer er kracht op wordt uitgeoefend.

32
Q

arm

A

afstand tussen de krachten en het draaipunt

33
Q

nulstand en uitrekking

A

De uitrekking is de toename van de lengte van de veer ten opzichte van de nulstand en dat is wanneer de veer geen uitrekking heeft

34
Q

enkele en dubbele hefbomen

A

Enkele hefboom:
Een hefboom met een draaipunt waarbij de inspanningsarm en de weerstandsarm aan weerszijden van het draaipunt liggen.

Dubbele hefboom:
Een hefboom met twee draaipunten, waarbij elk draaipunt fungeert (idk too) als het uiteinde van een enkele hefboom. Het vergroot de kracht bij het overwinnen van weerstand.