CiO thema 1 en 2 Flashcards

1
Q

Achievement Motivation Theory

A
  • behoeft om te presteren
  • behoefte om macht uit te oefenen
  • behoefte aan goedkeuring van en relaties met anderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Achievement Motivation Theory
(kritiek)

A
  • men gaat voorbij aan contextuele factoren
  • behoeften hoeven niet stabiel te zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Equity Theory
(onderzoeker)

A

Adams (1963)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Behoeftetheorieën
(onderzoekers)

A
  • Maslow (1943)
  • Herzberg (1959)
  • McGregor (1960)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Behoeftetheorieën
(conclusie)

A
  • empirische onderbouwing relatief zwak
  • niet echte theorieën van motivatie, eerder van tevredenheid
  • voorspellende waarde gering
  • gaan er vanuit dat alle werknemers gelijk zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Communicatie
(betekenis)

A

Communicatie is een proces waaraan minimaal twee actoren deelnemen, die informatie en betekenissen uitwisselen via verbale en non-verbale boodschappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Communicatie
(oorzaken problemen)

A
  • sociaal-psychologisch
  • informatievoorziening
  • organisatiestructuur- en cultuur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Communicatie
(stromen)

A
  • horizontaal ( werknemers, afdelingen)
  • verticaal ( Top down, bottom up)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Dual Factor Theory

A
  • Hygiëne factoren -> ‘dissatisfiers’ (als het er niet zou zijn, zou het je ontevreden maken) en als het aanwezig is ben je niet ontevreden, maar dus ook niet per se tevreden
  • Motivatie factoren -> ‘satisfiers’ (het is niet per se nodig, maar als het er is, zou het je tevreden maken). Als het afwezig is ben je niet tevreden, maar als het aanwezig is wel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Dual Factory Theory
(tabel)

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Equity Theory
(rechtvaardigheid)

A
  • distributive justice (zijn de uitkomsten gelijk)
  • procedural justice (wordt iedereen op dezelfde manier behandel/beoordeeld)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Equity Theory
(figuur)

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Equity Theory
(kritiek)

A
  • gaat niet in op brede context organisatie en ook hier kunnen individuele verschillen een rol spelen
  • met wie wordt vergeleken?
  • in hoeverre kun je hiermee gedrag voorspellen?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Equity Theory
(reacties op inequity)

A

Aanpassen input
- de facto (daadwerkelijke input aannpassen door bijvoorbeeld minder hard te werken)
- cognitief (in gedachten proberen te rechtvaardigen door bijvoorbeeld te vergelijken met mensen die het minder goed hebben

Aanpassen uitkomst
- de facto (daadwerkelijke output aanpassen door bijvoorbeeld te sleten)
- cognitief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Greenberg (1990)
(condities)

A

143 werknemers van 3 fabrieken van hetzelfde bedrijf

  • tijdelijke salarisverlaging: geen adequate uitleg
  • tijdelijke salarisverlaging met goede uitleg
  • controle conditie zonder salarisverlaging
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Greenberg (1990)
(resultaten tabel)

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hawthorne Effect

A

Aandacht voor de behoeftes van medewerkers verbeterd de productiviteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Herzberg (1959)

A

Dual Factor Theory
- oorzaken voor tevredenheid en ontevredenheid zijn niet hetzelfde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hierarchy of needs
(pyramide)

A
  1. zelfactualisatie
  2. aanzien en waardering
  3. sociaal contact en liefde
  4. veiligheid en zekerheid
  5. fysiologische behoefte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Human Relations
(belang van communicatie)

A
  • van werkvloer naar management -> Bottom-top
  • horizontaal en binnen groepen
  • informele communicatie
  • gezamenlijke beslissingen
21
Q

Human Relations

A

Elton Mayo (1880 - 1949)
- Onderzoeker in de VS
- Wat kan er veranderd worden zodat de productiviteit omhoog gaat.

22
Q

Human Relations
(conclusie)

A

Puur economische of rationele benadering is onvoldoende, mensen zijn sociale wezens
- aandacht voor behoeftes van werknemers
- aandacht voor sociale factoren
- aandacht voor managementstijl en democratisch leiderschap

23
Q

Human Relations
(Hawthorne studies)

A

(1927 - 1932)
- Illumination studies (experimenteel) : Hawthorne effect
- Relay assembly test room studies: meer betrokkenheid leiding, meer controle werk en een sterker team gevoel
- The bank wiring studies (observaties) : sociale normen en druk (social loafing)

24
Q

Human Relations
(kritiek)

A
  • Onderzoek is niet wetenschappelijk
  • Nieuwe analyse van de data van Mayo: gevonden correlaties niet significant
  • Hogere productiviteit ook door meer ‘traditionele’ factoren
25
Q

Individuele Theorieën
(onderzoeker)

A
  • McClelland (1962)
26
Q

Scientific management
(Kritiek)

A
  • Te veel bezig met productie: ontmenselijking van arbeid
  • Te weinig oog voor relaties op de werkvloer
  • Nauwelijks oog voor inrichting organisatie en communicatie
  • Onderzoek van Taylor niet bepaald ‘scientific’ (Waller, 2002)
27
Q

Maslow (1943)

A

Hierarchy of Needs
- behoeftes zijn hiërargisch geordend
- onderste drie: lower order needs / defension needs
- bovenste twee: higher order needs

28
Q

Achievement Motivation Theory
(onderzoeker)

A

McClelland (1962)

29
Q

X- en Y-theorie
(onderzoeker)

A

McGregor (1960)

30
Q

Motivatie
(betekenis)

A

Een bewuste beslissing om 1 of meerdere activiteiten met meer inspanning te verrichten dan andere concurrerende activiteiten

31
Q

Motivatietheorieën
(vormen)

A
  • behoefte theorieën
  • individuele theorieën
  • proces theorieën
32
Q

Scientific management
(Oplossingen)

A
  • Routinematige arbeid (beste manier vinden om taken uit te voeren)
  • Arbeiders prikkelen door meer geld te geven
  • Wetenschappelijke selectie personeel (alleen de beste aannemen)
  • Arbeiders moeten werken, managers moeten nadenken en organiseren
33
Q

Organisaties
(betekenis)

A

Een groep mensen die in een netwerk van sociale relaties en systemen werken om een gezamenlijk doel te bereiken

34
Q

Organisaties
(soorten)

A
  • economische productie
  • macht en politieke doelen
  • integratie van doelen
  • behoudende doelen
35
Q

Organisaties
(type c.i.o.)

A
  • taak gerelateerd
  • innovatie gerelateerd
  • sociale communicatie
36
Q

Scientific management
(Problemen)

A
  • Inwerken van nieuwe werknemers is gebaseerd op gewoonten en vuistregels (iedereen doet zijn eigen ding)
  • Geen motivatie om maximaal te produceren (soldiering - niet meer doen dan gevraagd worden)
37
Q

Procestheorieën
(onderzoekers)

A
  • Adams (1963)
  • Greenberg (1990)
38
Q

Scientific management theorie

A

Frederick Taylor (1856 - 1915)

39
Q

Shared intentionally
(complexe samenwerking is mogelijk door)

A
  • vermogen om ons in te leven in anderen (theory of mind)
  • vermogen om te communiceren en activiteiten te coördineren (secondary theory of mind)
  • vermogen om vooruit te plannen
40
Q

Theorie Y

A
  • mensen zijn van zichzelf niet passief, hooguit zo gemaakt
  • medewerkers willen verantwoordelijkheid dragen, zich ontplooien
  • betrokkenheid ontstaat vanuit beloning
  • capaciteiten werknemers onderbenut; hier ligt taak management
    Theorie vooral bedoeld om te provoceren, niet empirisch onderbouwd
41
Q

Theory of Bureaucracy
(onderzoeker)

A

Max Weber (1864 - 1920)

42
Q

Theory of Bureaucracy
(omschrijving)

A
  • Duidelijke hiërarchie
  • Duidelijke taakverdeling en taakomschrijving
  • Centralisatie van macht
  • Gesloten systeem
  • Belang van regelgeving
  • Belang van autoriteit
43
Q

Theory of Bureaucracy
(kritiek)

A
  • Te grote nadruk op formele organisatie
  • Door gehoorzaamheid aan organisatiehiërarchie en door nadruk op regels/procedures juist inefficiënt
  • Werknemers worden niet serieus genomen; rem op creativiteit
44
Q

Theory of Classical Management
(Kritiek)

A
  • Geeft niet weer wat managers echt doen
  • Weinig vertrouwen in capaciteiten werknemers
  • Weinig oog voor communicatie op de werkvloer
45
Q

Theory of Classical Management
(Managementprincipes)

A
  • Principles of organizational structure (unity of command)
  • Principles of organizational power (centralisatie)
  • Principles of organizational reward (eerlijke beloning)
  • Principles of organizational attitudes (eigenbelang ondergeschickt aan algemeen belang)
46
Q

Theory of Classical Management
(onderzoeker)

A

Henri Fayol (1841 - 1925)

47
Q

Theory of Classical Management
(management functies)

A
  • Planning (doel bepalen, omzet, hoe groot, bedrijf over 2 jaar)
  • Organisatie (juiste mensen, machines)
  • Aansturing (opdrachten geven)
  • Coördinatie (activiteiten van verschillende afdelingen goed op elkaar afstemmen)
  • Controle (kijken of werknemers hun werk goed doen en of de doelen bereikt zijn)
48
Q

Theorie X

A

Management is verantwoordelijk voor organisatie, controle, beloning en straffen
- arbeiders zijn lui en werk het liefst zo min mogelijk
- arbeiders hebben heen ambitie, geen verantwoordelijkheid, willen worden geleid
- arbeiders denken uitsluitend aan zichzelf
- arbeiders zijn onnozel
-arbeiders houden niet van veranderingen
Motivatie gericht op primaire behoeftes