Les 13 theater Flashcards
1
Q
tarten
A
trotseren
2
Q
zwelgt
A
gezelig zijn, genieten van
3
Q
impulsief
A
gevoelsmatig, zonder na te denken
4
Q
behagen
A
iemand amuseren
5
Q
vol karaketr
A
evolutie
6
Q
vlak karakter
A
geen evolutie
7
Q
tragedie (treurspel)
A
een toneelstuk met een droevige gebeurtenis die ervoort dat het slecht afloopt
8
Q
komedie(blijspel)
A
een toneelstuk dat de toeschouwer vooral wil laten lachen
9
Q
acteur
A
brengen de tekst tot leven op de scene
10
Q
regisseur
A
verantwoordelik voor het tot stand komen van een theaterstuk.
11
Q
dramaturg
A
de artistieke adviseur van een theatergezelschap
12
Q
auteur
A
schrijver van de theatertekst
13
Q
scenograaf
A
de decorontwerper
14
Q
grimeteam
A
verantwoordelijk voor de make up
15
Q
theatertechnieker
A
houd zich bezig met licht en geluid