Module 8 Flashcards

1
Q

Economische groei

A

Procentuele jaar-op-jaarverandering van het reële bbp.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Conjuctuurlijn

A

Lijn die de conjuctuur beweging weergeeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Economische conjuctuurbeweging

A

Golfbeweging van de reële economische groei.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoogconjuctuur

A

Het gaat wel goed met de economie. (geen inflatie, lage werkloosheid) Output gap positief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Laagconjuctuur

A

Het gaat niet goed met de economie. (recessie, depressie) Output gap negatief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Economische recessie

A

Situatie waarbij de economie twee kwartalen achter elkaar krimpt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Economische depressie

A

Situatie waarbij de economie drie kwartalen of meer achter elkaar krimpt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Potentiële groei

A

Productie van een economie die zich op het langetermijngroeipad bevindt. (alle productiefactoren zijn volledig ingezet)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Output gap

A

Verschil tussen wat een economie werkelijk voortbrengt en wat het in de optimale situatie voortbrengt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Output gap

A

Economische groei - trendmatige groei

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Consumentenvertrouwen

A

Het vertrouwen van consumenten in de economie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Productenvertrouwen

A

Het vertrouwen van producenten in de economie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Conjuctuurindicator

A

Macro-economische variabele waarvan de waarde meebeweegt met de economische conjuctuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Anticyclische variabele

A

Variabele die een patroon vertoont tegengesteld aan de conjuctuurlijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Procyclische variabele

A

Variabele die een patroon vertoont gelijk opgaand met de conjuctuurlijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Vooruitlopend

A

Macro-economische variabele waarvan de waardeontwikkeling vooruitloopt op de waardeontwikkeling van het bbp.

17
Q

Achterlopend

A

Macro-economische variabele waarvan de waardeontwikkeling volgt op de waardeontwikkeling van het bbp.

18
Q

Structurele werkloosheid

A

Werkloosheid die past bij de economische structuur van een land.

19
Q

Conjucturele werkloosheid

A

Werkloosheid die meebeweegt met de economische conjuctuur.

20
Q

Frictiewerkloosheid

A

Werkloosheid als gevolg van het zoekproces op de arbeidsmarkt, waarbij het zoeken minder dan een jaar duurt.

21
Q

Seizoenswerkloosheid

A

Werkloosheid die seizoensgebonden is.

22
Q

Werkloosheid

A

De situatie waarbij iemand die wil werken geen baan heeft.

23
Q

Totale werkloosheid

A

Structurele werkloosheid + conjucturele werkloosheid

24
Q

Conjucturele werkloosheid

A

Totale werkloosheid - structurele werkloosheid

25
Q

Volledige werkgelegenheid

A

Situatie waarbij iedereen die wil werken een baan heeft of een baan zoekt, waarbij de kans op het vinden van een geschikte baan niet afhankelijk is van de conjuctuur.

26
Q

Loon-prijsspiraal

A

De situatie waarbij hogere prijzen en hogere lonen elkaar opvolgen.

27
Q

Anticyclisch beleid

A

Economisch beleid dat de conjuctuurbeweging dempt

28
Q

Procyclisch beleid

A

Economisch beleid dat de conjuctuurbeweging versterkt.

29
Q

Structurele hervormingen

A

Een land met een goed ontwikkelde macro-economische structuur is beter in staat om een conjuctuurbeweging op te vangen.

30
Q

Internationale concurrentiepositie

A

De mate waarin bedrijven in staat zijn om te concurreren met het buitenland.

31
Q

Loonmatiging

A

Lager loon voor dezelfde arbeid.

32
Q

Anticyclisch rentebeleid

A

Aanpassingen van de rente om de economische conjuctuur in te dammen.

33
Q

Enkelvoudig mandaat

A

Één hoofdtaak. Prijsstabiliteit nastreven.

34
Q

Duaal mandaat

A

Prijsstabiliteit en werkgelegenheid nastreven.

35
Q

Rentebesluit

A

De hoogte van de rente die passend is bij de ontwikkeling van de economie.