Colleges

Question 1

Perceptie

Answer 1

Het proces waarbij we informatie uit de omgeving waarnemen en interpreteren om een betekenisvolle ervaring te creëren.

Question 2

Optische illusies

Answer 2

Visuele verschijnselen waarbij onze zintuigen ons een onjuiste perceptie van de werkelijkheid geven.

Question 3

Bottom up proces

Answer 3

Informatieverwerking waarbij de waarneming begint met de zintuiglijke input en zich opbouwt tot een vollediger begrip.

Question 4

Top down proces

Answer 4

Informatieverwerking waarbij hogere cognitieve processen, zoals kennis en verwachting, invloed hebben op de perceptie.

Question 5

Segmentatie

Answer 5

Het opdelen van geluiden of spraak in afzonderlijke eenheden, zoals woorden, om betekenis te creëeren.

Question 6

Foneem

Answer 6

De kleinste eenheid van geluid in een taal die een verschil in betekenis kan aanduiden.

Question 7

Foneem restauratie effect

Answer 7

Het vermogen om ontbrekende of vervormde geluiden in gesproken taal in te vullen op basis van context en taalkennis.

Question 8

Netvlies (retina)

Answer 8

Het lichtgevoelige weefsel aan de achterkant van het oog waar de eerste verwerking van visuele informatie plaats vind.

Question 9

Staafjes en kegeltjes receptoren

Answer 9

Fotoreceptoren in het netvlies die verantwoordelijk zijn voor het waarnemen van licht en kleur.

Question 10

Bipolaire cellen

Answer 10

Cellen in het netvlies die signalen ontvangen van staafjes en kegeltjes en deze doorgeven aan ganglioncellen.

Question 11

Amacriene cellen

Answer 11

Cellen in het netvlies die laterale inhibitie kunnen uitoefenen en betrokken zijn bij de regulatie van signaaloverdracht.

Question 12

Ganglion cellen

Answer 12

Cellen in het netvlies die signalen naar de hersenen sturen via de optische zenuw

Question 13

Fovea

Answer 13

Het centrale gedeelte van de retina, waar de kegeltjes het meest geconcentreerd zijn en het licht het scherpst is.

Question 14

Convergentie

Answer 14

Het samenkomen van signalen van meerdere receptoren op één ganglioncel

Question 15

Visuele scherpte

Answer 15

Het vermogen om details te zien; beter bij kegeltjes dan bij staafjes.

Question 16

Lichtsensitiviteit

Answer 16

Het vermogen om in het donker te zien; beter bij staafjes dan bij kegeltjes.

Question 17

Laterale inhibitie

Answer 17

Een proces waarbij actieve cellen de activiteit van aangrenzende cellen remmen, belangrijk voor het verbeteren van contrast en randdetectie.

Question 18

Mach banden

Answer 18

Een visueel fenomeen waarbij de waarneming van lichtintensiteit langs randen wordt beinvloed door laterale inhibitie.

Question 19

On-center off-surround cell

Answer 19

Een type cel waarbij het centrale gebied stimulerend is en het omringende gebied remmend, wat bijdraagt aan contrastdetectie.

Question 20

Hermann raster

Answer 20

Een optische illusie waarbij grijze vlekken lijken te verschijnen op de kruispunten van een patroon van zwarte vierkantjes.

Question 21

Gelijktijdig contrast

Answer 21

Een fenomeen waarbij de waarneming van helderheid of kleur
van een gebied wordt beïnvloed door aangrenzende of omringende gebieden.

Question 22

Signaaldetectietheorie

Answer 22

Een theoretisch kader dat wordt gebruikt om de besluitvorming te modelleren in situaties waarin een participant moet bepalen of een signaal aan- of afwezig is.

Question 23

Hit

Answer 23

Een correcte beslissing waarbij de participant ‘ja’ zegt en er daadwerkelijk een signaal aanwezig is.

Question 24

False alarm

Answer 24

Een foutieve beslissing waarbij de participant ja’ zegt, maar er geen signaal aanwezig is.

Question 25

Miss

Answer 25

Een foutieve beslissing waarbij de participant ‘nee’ zegt, maar er wel een signaal aanwezig is.

Question 26

Correct Rejection

Answer 26

Een correcte beslissing waarbij de participant ‘nee’ zegt en er geen signaal aanwezig is.

Question 27

Discrimineerbaarheid (d’);

Answer 27

Een maatstaf voor hoe goed iemand in staat is om iS signalen te onderscheiden van ruis, waarbij hogere waarden betere onderscheiding aangeven.

Question 28

Response Criterium

Answer 28

De grens of drempelwaarde die bepaalt wanneer een participant ‘ja’ of ‘nee’ zegt bij het detecteren van een signaal.

Question 29

Ruisverdeling

Answer 29

Een statistische verdeling die de responsen weergeeft wanneer er geen signaal aanwezig is.

Question 30

Beloningsstructuren

Answer 30

Incentive Systemen die de besluitvorming beinvloeden, waarbij beloningen voor bepaalde beslissingen de neiging van de participant kunnen beinvloeden.

Question 31

Aandacht

Answer 31

De mentale capaciteit om selectief te focussen op bepaalde stimuli, terwijl andere prikkels worden genegeerd.

Question 32

Simon Effect

Answer 32

Een visueel experiment waarbij deelnemers moeten reageren op de kleur van vierkanten die aan de linker- of rechterkant verschijnen. Congruente en incongruente situaties worden gebruikt om de reactietijd te meten.

Question 33

Stroop Effect

Answer 33

Een fenomeen waarbij de benoeming van de kleur van woorden sneller gaat wanneer de kleur en het woord congruent zijn dan wanneer ze incongruent zijn.

Question 34

Stimulus-Response Compatibility (SRC)

Answer 34

De mate waarin perceptie overeenkomt met de vereiste actie, zoals bijvoorbeeld het congruente Stroop Effect.

Question 35

Stimulus-Stimulus Compatibility (SSC)

Answer 35

Overeenkomst tussen de stimulus zelf en andere stimuli, zoals bijvoorbeeld het woord “rood”, geschreven in rode kleur.

Question 36

The Control of Eye Movements Effect

Answer 36

Een experiment dat de controle van oogbewegingen onderzoekt in verschillende condities, waaronder controleconditie, irrelevant onset conditie en irrelevant onset conditie met pijltjes.

Question 37

Visual Search

Answer 37

Een taak waarbij deelnemers een specifiek doelobject moeten zoeken te midden van andere objecten.

Question 38

Attentional Blink

Answer 38

Een fenomeen waarbij de identificatie van visuele stimuli wordt
beinvloed door de timing tussen twee opeenvolgende stimuli.

Question 39

Visual Neglect

Answer 39

Een neuropsychologische aandoening waarbij een persoon de helft van het visuele veld niet bewust waarneemt.

Question 40

Balint’s Syndroom

Answer 40

Een aandoening waarbij individuen moeite hebben om meerdere objecten in één gezichtsveld te identificeren.