probleem 5: binoculaire cues Flashcards

1
Q

Binocular disparity/Binoculaire ongelijkheid

A

het verschil tussen de beelden van het linkeroog en het rechteroog.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Corresponderende retinale punten

A

de punten die elkaar overlappen als je de netvliezen boven op elkaar zou leggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Horopter + 2 soorten

A

een denkbeeldig oppervlak dat door het punt van fixatie heen gaat en de locaties indiceert van punten die corresponderen op het netvlies.
 Objecten binnen horopter → hoe verder er vanaf, hoe groter de hoek (Crossed disparity).
 Objecten buiten horopter → hoe verder er vanaf hoe kleiner de hoek (Uncrossed disparity).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Panum’s fusional area + diplopia

A

Het gebied aan beide zijden van de horopter die alle punten omvat in de visuele ruimte die samen worden gevoegd tot één beeld. Wanneer objecten buiten dit gebied vallen op de noncorresponding punten in je ogen waardoor we 2 van een object waarnemen. Dit dubbel zien wordt ook wel diplopia genoemd. (dit is dus wat gebeurt als je scheel kijkt).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Angle of disparity

A

het verschil tussen de plaatjes op de netvliezen van het linker- en rechteroog.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Absolute hoek van ongelijkheid/absolute disparity

A

hoek tussen punten op netvlies, als ze op één netvlies zouden worden gezet. Dit is belangrijk omdat het informatie heeft over de afstand van objecten. Hoe groter de absolute disparity, hoe groter de afstand tot de horopter.

De absolute afwijking verandert elke keer als je de focus verlegt (figuur 10.15). Gemiddeld
maakt een persoon 3 fixaties per seconde. Deze fixaties zorgen steeds voor een nieuwe
horopter waardoor de absolute afwijking iedere keer opnieuw moet worden berekend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Relative disparity (ongelijkheid)

A

het verschil tussen de absolute afwijking van twee
objecten, deze blijft hetzelfde, hoe je ook kijkt, zolang de objecten niet bewegen. Voorbeeld figuur 10.14 & 10.15 → het maakt niet uit of je naar Frieda of Carole kijkt, de relatieve ongelijkheid blijft hetzelfde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Stereopsis

A

de indruk die je krijgt van diepte door de informatie die je krijgt via je linker- en rechteroog (binoculaire ongelijkheid).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Stereoscope

A

Wheatstone ontwierp dit in de 19e eeuw, het was een apparaat waarbij ieder oog een iets ander plaatje te zien krijgt, dit zorgt ervoor dat je diepte ziet.
-> ook gebruikt voor 3D films, beide ogen net een ander plaatje laten zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Random-dot stereogram (Julesz):

A

ontworpen om het effect van binoculaire afwijking aan te tonen zonder dat cues invloed kunnen hebben. Aan elk oog wordt een vierkantje getoond met puntjes erin. De vierkantjes zijn bijna identiek, maar bij één vierkant wordt een stukje verplaatst. Wanneer je nu door een stereoscope zou kijken, zou je een vliegend klein vierkantje zien boven de achtergrond.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Correspondentieprobleem

A

er is geen eenduidigheid over hoe de beelden van twee ogen samenkomen. Een mogelijk antwoord is dat het visuele systeem probeert om verschillende delen van de afbeeldingen te matchen. Wanneer overeenkomende structuren worden gevonden, kunnen deze aan elkaar gelinkt worden. Een probleem hierbij is dat dit bij
het random-dot stereogram te moeilijk is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly