H4 Flashcards

1
Q

Intermezzo

A

Elektriciteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

elektron

A

= barnsteen (gefossiliseerde hars)
Wrijven van wol tegen barnsteen: elektrische lading (statisch)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Elektriciteit

A

natuurlijk fenomeen

 Sommige vissen kunnen elektriciteit genereren (e.g. sidderaal)
 Bliksem (ontlading van een potentiaalverschil in de atmosfeer)
 Menselijke (en dierlijke) zenuwstelsel gebruikt elektrische signalen om te communiceren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Elektrische lading

A

Elektriciteit wordt gedefinieerd als een stroom van elektrische lading

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

positief (+) of negatief (-).

A

Het belangrijkste concept van elektrische lading is dat er twee ‘smaken’ zijn:

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

materie

A

bestaat uit moleculen -> water (H2O)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

moleculen

A

bestaan uit elementen -> waterstof (H), zuurstof (O)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

atoom

A

het kleinst mogelijke deeltje van een element dat nog steeds de
eigenschappen heeft van dat element

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Atomen bestaan uit

A

Protonen (+) en neutronen (0) -> in de kern (nucleus) van het atoom
Elektronen (-) buiten de kern (in orbitaal/elektronen schil)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Ionen zijn atomen met:

A

een overschot aan elektronen (anionen, negatieve ionen e.g. Cl-)
of een tekort aan elektronen (kationen, positief geladen ionen e.g. Na+)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Door wrijving “springen” de negatief geladen elektronen van de wol

A

barnsteen krijgt een overschot aan elektronen -> wordt meer negatief geladen -> wol krijgt een tekort aan elektronen -> wordt meer positief geladen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Er is nu een verschil in lading tussen de wol en barnsteen

A

Dit noemen we een potentiaalverschil of spanning
 Eenheid van spanning: Volt
 Meten met: Voltmeter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Stroom

A

een elektrische lading die beweegt -> eenheid = Ampère (A)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wisselstroom

A

huishoudelijke apparaten met motoren (e.g. stofzuiger)
 Richting van de stroom veranderd (stopcontact: 50/60 Hz)
 Voordeel: efficiënter transport en makkelijker om voltage om te vormen (met transformatoren)
 Nadeel: menselijk lichaam is gevoeliger voor wisselstroom (50/60 Hz interfereert met hartslag)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Gelijkstroom (DC) -> zenuwstelsel, batterijen

A

Positieve en negatieve polen zijn altijd positief en negatief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Elektriciteit meten in het zenuwstelsel

A

Gereedschap
of stroom door het lichaam heen laten gaan

17
Q

Na+

A

natrium ion

18
Q

K+

A

kalium ion

19
Q

Cl-

A

chloride ion

20
Q

Ca2+

A

calcium ion

21
Q

Hoe veroorzaken stromende ionen potentiaalverschillen?

A

Diffusie
-> passief proces waarbij ionen van hoge naar lage concentratie stromen
-> Concentratie gradiënt verschil in concentratie ionen tussen intra- en extracellulaire vloeistof
-> Voltage gradiënt (‘spanningsgradiënt’) verschil in elektrische lading tussen intra- en extracellulaire vloeistof

22
Q

Water

A

H2O -> waterstof H+ (positief) + hydroxide OH- (negatief)

23
Q

Zout

A

Na+ Cl- (natrium chloride)

24
Q

Diffusie (passief proces)

A

Na+ bindt met negatieve polen (O) Cl- bindt met positieve polen (H)

25
Q

Hoe wordt de rustpotentiaal in stand gehouden?

A

Kanalen maken K+ influx en efflux mogelijk (passief transport) om intracellulaire A- te balanceren

Poorten voorkomen influx van Na+

Natrium/Kalium pomp pompt Na+ uit de cel en K+ in de cel (verhouding 3:2), kost energie! (ATP)

26
Q

Stimuleren van een neuron – Graduele potentialen

A

Twee opties

27
Q

negatieve lading (spanning) toedienen:

A

hyperpolarisatie  K+ efflux of Cl- influx

potentiaalverschil wordt groter
e.g. van –70 mV naar –73 mV

28
Q

positieve lading (spanning) toedienen

A

depolarisatie -> Na+ influx

potentiaalverschil wordt kleiner
e.g. van –70 mV naar –65 mV

29
Q

actiepotentiaal

A

Een kortdurende (1 ms) grote alles-of-niets potentiaal die de polariteit van het celmembraan tijdelijk omkeert

30
Q

Lontgeleiding

A

potentiaalverschil op bepaalde plaats op membraan activeert nabijgelegen
spanningsafhankelijke kanalen

soort domino effect of ‘Mexican wave’

31
Q

Spronggeleiding (saltatoire geleiding)

A

Axonen zijn vaak omgeven door een myelineschede = isolerende laag
(Schwann celllen of oligodendrogliacellen, zie ook Hoofdstuk 3)
 In deze isolatielaag zitten kleine onderbrekingen of ‘gaps’  knopen van Ranvier
 De actiepotentiaal ‘springt’ als het ware van knoop naar knoop

32
Q
A