2017 2 Flashcards

1
Q

Een 69-jarige man wordt gediagnosticeerd met een adenocarcinoom van de oesophagus, waarbij bij aanvullende diagnostiek levermetastasen zijn
geconstateerd. Het tumor stadium is cT3N1M1. Hij ondergaat een behandeling met chemotherapie.
Hoe noemen we deze behandeling?
curatief
neo-adjuvant
palliatief
adjuvant

A

palliatief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de juiste behandeling van een 58-jarige man met een PA bewezen adenocarcinoom in het corpus van de maag cT3N0M0?
perioperatieve chemotherapie en een totale maagresectie
palliatieve chemotherapie, er vindt geen resectie meer plaats
een totale maagresectie
chemoradiatie gevolgd door een totale maagresectie

A

perioperatieve chemotherapie en een totale maagresectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke wandlaag komt niet voor in de oesophagus?
muscularis propria
serosa
submucosa
mucosa

A

serosa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Een man van 73 jaar oud, recent gediagnosticeerd met een oesophaguscarcinoom, komt op de polikliniek chirurgie voor een preoperatieve intake. Hij
heeft behoorlijk overgewicht (gewicht is 95 kg, lengte 1.77m, BMI is 30 kg/m2), maar heeft flinke passageproblemen. Hij is recentelijk minstens 10 kg
afgevallen zonder dat hij daar erg in had, u concludeert dat deze patiënt ondervoed is.
Het voedingsadvies aan deze patiënt zou zijn
‘niets’, een beetje minder kan geen kwaad
afvallen, immers overgewicht is een risico bij operatie
stabiliseren, immers ongewenst gewichtsverlies is een risico bij operatie
parenterale voeding om aan te sterken

A

stabiliseren, immers ongewenst gewichtsverlies is een risico bij operatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Kies het juiste medicijn bij de aandoening.
anemie bij coloncarcinoom (i) ferinject (ii) omeprazol (iii) propanolol
slokdarmvarices (i) ferinject (ii) omeprazol (iii) propanolol
ulcuslijden (i) ferinject (ii) omeprazol (iii) propanolol

A

(i) ferinject, (iii) propanolol, (ii) omeprazol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn kenmerken van cholestase?
Vink er drie aan.

gaat in de regel gepaard met jeuk
is een typisch kenmerk van een leveradenoom
kan een presentatie zijn bij galgangtumoren
kan gepaard gaan met icterus
komt voor bij een porta trombose

A

gaat in de regel gepaard met jeuk
kan een presentatie zijn bij galgangtumoren
kan gepaard gaan met icterus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

a. Portale hypertensie kan gepaard met ascites, pleuravocht en oesophagusvarices. Juist / onjuist

A

Juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

b. Portale hypertensie kan gepaard met ascites, splenomegalie en been varices. Juist / onjuist

A

onjuist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

c. Portale hypertensie wil zeggen dat de druk in de levervenen te hoog is. Juist / onjuist

A

onjuist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

d. Portale hypertensie wil zeggen dat de druk in de vena portae te hoog is. Juist / onjuist

A

. Juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke stelling is juist?
Hepatocellulair carcinoom komt niet voor in niet cirrotische levers.
Een klein HCC met portale hypertensie wordt primair behandeld met RFA.
TACE wordt gegeven bij early stage HCC.
Radioembolisatie is standaardtherapie bij early stage HCC.

A

Een klein HCC met portale hypertensie wordt primair behandeld met RFA.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat kunnen tekenen van levercirrose zijn bij lichamelijk onderzoek?
Vier antwoorden zijn juist.
aanwezigheid van Virchow klier
caput medusae
erythema palmare
icterus
spider naevi
urine met wit schuim
verhoogde centraal veneuze druk

A

caput medusae
erythema palmare
icterus
spider naevi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Het optreden van inflammatoire darmaandoeningen (IBD) is geassocieerd met leveraandoeningen.
Welke aandoening is sterk geassocieerd met IBD?
hepatitis B
hemochromatose
Primaire Biliaire Cirrose (PBC)
Primair Scleroserende Cholangitis (PSC)

A

Primair Scleroserende Cholangitis (PSC)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke vijf elementen bepalen de Child-Pugh classificatie?
alcoholgebruik
alkalische fosfatase
ascites
Bilirubine
encefalopathie
Gamma GT
gender (man)
leeftijd
partiële tromboplastinetijd
plasma-albumineconcentratie
prothrombinetijd
slokdarmvarices

A

ascites
Bilirubine
encefalopathie
plasma-albumineconcentratie
prothrombinetijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de meest voorkomende indicatie voor levertransplantatie in Nederland?
primaire biliaire cirrose
hepatocellulair carcinoom
hepatitis B infectie
alcoholische levercirrose

A

primaire biliaire cirrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Een 43-jarige vrouw meldt zich op de SEH in verband met bewegingsdrang, koorts T 39,5 en een koude rilling. Het laboratoriumonderzoek toont:
Leukocyten aantal 18.3 x109/L (normaal 4 -10)
C-reactive protein (CRP) 110 mg/L (normaal<2.5)
Bilirubine 64 umol/L (normaal <20 umol/L)
Alkalische fosfatase 512 U/L (normaal <115 U/L)
Gamma GT 548 U/L (normaal <55U/L)
ASAT 31 U/L (normaal <35U/L)
ALAT 43 U/L (normaal <45U/L)
Amylase 46 U/L (normaal <107U/L)
Protrombinetijd 1.02 (normaal 0.80-1.20)
Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?
Cholangitis
pancreatitis
acuut leverfalen
cholecystitis

A

Cholangitis
-> koude rilling past hier meer bij

17
Q

Er wordt een echo gemaakt van een patiënt met appendicitis acuta.
Welke beweringen zijn juist? Kies er drie.
Hyperemie in de wand van de appendix is één van echografische tekenen van appendicitis
Indien een appendix echografisch gecomprimeerd kan worden is appendicitis onwaarschijnlijk
Indien de appendix echografisch niet wordt herkend, is de diagnose appendicitis vrijwel uitgesloten
Indien een echo technisch niet mogelijk ik vanwege obesitas, is de vervolgstap een MRI abdomen
Verdikking van de appendix boven 8 mm is één van echografische tekenen van appendicitis

A

Hyperemie in de wand van de appendix is één van echografische tekenen van appendicitis
Indien een appendix echografisch gecomprimeerd kan worden is appendicitis onwaarschijnlijk
Verdikking van de appendix boven 8 mm is één van echografische tekenen van appendicitis

18
Q

Retinol zuur is betrokken bij de switch van immunoglobuline naar het isotype
IgA
IgD
IgE
IgG

A

IgA

19
Q

Een huisarts ziet op het spreekuur een man van 63 jaar. Hij heeft sinds twee dagen buikpijn die in heftigheid is toegenomen. De pijn is momenteel heel
hevig. Bewegen doet veel pijn. Hij heeft daarbij sinds een dag 40.1 graden koorts. Hij heeft vandaag 2x gebraakt en 1x dunne ontlasting gehad zonder
bloed of slijmbijmenging. De pijn zit rechtsboven in de buik.
Bij onderzoek is de pols 90 regulair aequaal per minuut. De bloeddruk is 175/98 mmHg. Bij onderzoek van de buik hoort de huisarts weinig peristaltiek.
Percutoir zijn er geen afwijkingen. Bij palpatie van de rechterbovenbuik is er défènse musculair.
Wat is op dit moment de belangrijkste reden om de patiënt naar de spoedeisende hulp te sturen?
temperatuur 40.1 graden
bloeddruk 175/98 mmHg
défènse musculaire
weinig peristaltiek

A

défènse musculaire

20
Q

Een patiënt van 55 jaar presenteert zich op de SEH met acute buikpijn.
De uiteindelijke diagnose is een diverticulitis stadium IB volgens de (gemodificeerde) Hinchey classificatie.
Welk beleid dient nu gevolgd te worden?
opname, antibiotica en operatief ingrijpen (resectie)
opname, antibiotica en drainage (radiologisch)
expectatief, verder beleid door de huisarts
opname, starten met een antibioticum

A

opname, starten met een antibioticum

21
Q

Welke beweringen zijn juist? Kies er drie.
De verdeling van de incidentie tussen colon en rectumcarcinoom is 2/3 vs. 1/3.
Per jaar worden in Nederland meer dan 10000 mensen gediagnosticeerd met colorectaal carcinoom.
Hematogene metastasering van het coloncarcinoom is het meest frequent naar de hersenen.
De verdeling van de incidentie tussen colon en rectumcarcinoom is 2/3 vs. 1/3.
Per jaar worden in Nederland meer dan 10000 mensen gediagnosticeerd met colorectaal carcinoom.

A

De verdeling van de incidentie tussen colon en rectumcarcinoom is 2/3 vs. 1/3.
Per jaar worden in Nederland meer dan 10000 mensen gediagnosticeerd met colorectaal carcinoom.
De verdeling van de incidentie tussen colon en rectumcarcinoom is 2/3 vs. 1/3.
Per jaar worden in Nederland meer dan 10000 mensen gediagnosticeerd met colorectaal carcinoom.

22
Q

patiënt X: 52-jarige vrouw met acute buik en peritoneale prikkeling na 1 week van diclofenac (NSAID) gebruik i.v.m. een schouderluxatie
Voorgeschiedenis: alcoholabusus
patiënt Y: 81-jarige man met sinds 1 week pijn in de linker onderbuik, welke sinds 1 dag acuut is verergerd. Bij aankomst op de SEH wordt een
temperatuur van 38,5 graden Celcius gemeten. Tevens drukpijn linker onderbuik met geringe loslaatpijn.
Welke waarschijnlijkheidsdiagnose hoort bij welke patiënt?

patiënt X:  (i) diverticulitis (ii) maagperforatie
patiënt Y:  (i) diverticulitis (ii) maagperforatie

A

patiënt X:  (ii) maagperforatie
patiënt Y:  (i) diverticulitis

23
Q

Uit welke elementen bestaat de eerste behandeling van een patiënt met een ileus?
CT scan en spoedlaparotomie
diagnostische laparoscopie
bewaking vitale parameters en colonoscopie
maaghevel, vochttoediening per infuus, bewaking van vitale parameters

A

maaghevel, vochttoediening per infuus, bewaking van vitale parameters

24
Q

Een 53-jarige vrouw heeft 2 jaar geleden een hemicolectomie rechts ondergaan in verband met een adenocarcinoom van het coecum pT3N1.
Momenteel heeft zij op CT abdomen aanwijzingen voor een lokaal recidief en peritoneale metastasen.
Welke behandeling stelt u voor?
palliatieve chemotherapie
radiotherapie gevolgd door resectie
neo-adjuvante immunotherapie gevolgd door resectie
HIPEC procedure

A

HIPEC procedure

25
Q

Welk kenmerk hoort bij welk ziektebeeld:
a. afteuze lesies; colitis ulcerosa m. Crohn

A

m. Crohn

26
Q

Welk kenmerk hoort bij welk ziektebeeld:
b. gehele tractus; digestivus colitis ulcerosa m. Crohn

A

m. Crohn

27
Q

Welk kenmerk hoort bij welk ziektebeeld:
c. met name colon; colitis ulcerosa m. Crohn

A

colitis ulcerosa

28
Q

Welk kenmerk hoort bij welk ziektebeeld:
d. mucosale onsteking; colitis ulcerosa m. Crohn

A

colitis ulcerosa

29
Q

Welk kenmerk hoort bij welk ziektebeeld:
e. peri anale fistels; colitis ulcerosa m. Crohn

A

m. Crohn

30
Q

Welk kenmerk hoort bij welk ziektebeeld:
f. Primair Scleroserende Cholangitis; colitis ulcerosa m. Crohn

A

colitis ulcerosa

31
Q

Welk kenmerk hoort bij welk ziektebeeld:
g. tramrail ulcera; colitis ulcerosa m. Crohn

A

m. Crohn

32
Q

Welk kenmerk hoort bij welk ziektebeeld:
h. verhoogde kans op coloncarcinoom; colitis ulcerosa m. Crohn

A

colitis ulcerosa

33
Q

Van welke embryonale structuur zijn de volgende structuren een restant?

Ligamentum falciforme  (i) a. umbilicalis (ii) ductus arteriosus (iii) ductus venosus (iv) ventraal mesenterium (v) v. umbilicalis

A

(iv) ventraal mesenterium

34
Q

Van welke embryonale structuur zijn de volgende structuren een restant?
Ligamentum teres hepatis  (i) a. umbilicalis (ii) ductus arteriosus (iii) ductus venosus (iv) ventraal mesenterium (v) v. umbilicalis

A

(v) v. umbilicalis

35
Q

Van welke embryonale structuur zijn de volgende structuren een restant?
Ligamentum venosum  (i) a. umbilicalis (ii) ductus arteriosus (iii) ductus venosus (iv) ventraal mesenterium (v) v. umbilicalis

A

ductus venosus

36
Q

Als er tijdens een consult sprake is van een zeer lage ‘emotionele spanning’ bij een patiënt, wat mag je volgens de prestatie-emotiecurve verwachten van
haar ‘prestatieniveau’?
laag
hoog
gematigd

A

laag

37
Q

Een 78-jarige man maakt een cruise en wordt tijdens het bezoek in Amsterdam zo ziek dat hij moet worden opgenomen in het VUmc. Op de SEH zie je
een brakende, gedehydreerde man, met diarree. De diagnose gastro-enteritis wordt gesteld.
De meest waarschijnlijke verwekker is (i) Campylobacter (ii) Clostridium difficile (iii) norovirus (iv) Salmonella enteritidis en de
patiënt moet in (i) contactisolatie (ii) druppelisolatie . Zelf doe je (i) een FFP1 (ii) een FFP2 (iii) geen masker op.

A

norovirus, contactisolatie, FFP1

38
Q
A