Week 3 Flashcards

1
Q

Wat zijn factoren die invloed hebben op de epidemiologie bij infectieziekten?

A

 contacten (mens en dier)
 reizen, verblijf buitenland

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat voor AO wordt gedaan bij infectieziekten?

A

Klinisch chemisch onderzoek, hematologisch onderzoek
1. Lokale schade door micro-organismen, toxinen
2. Ontstekingsreactie
 Cytokinen en chemokinen
 C-reactief proteine (CRP) = acuut fase eiwit
 Leukocyten telling
 Leukocyten differentiatie
 Lever- en nierfunctie
Microbiologisch onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarom wordt microbiologisch onderzoek gedaan?

A

Aantonen ziekteverwekker:
->Bepaalt keuze en duur van anti-microbiële therapie
->Gevolgen voor omgeving (gevaar van transmissie, vaccinatie)
->Epidemiologisch belang (prevalentie/incidentie, epidemieën)
->Kan wijzen op verminderde afweer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar hangt het soort microbiologisch onderzoek dat je inzet vanaf?

A

Afhankelijk van je differentiaal diagnose
 verwekker
 klachten / materiaal
 eerste ziektedag/beloop
Mogelijkheid diagnose stellen en juiste behandeling kiezen afhankelijk van kwaliteit materiaal en vraagstelling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welk microbiologisch onderzoek ze je in bij bacteriën?

A

->Kweek + gevoeligheidsbepaling
->Moleculaire diagnostiek
Direct preparaat
Antigeentest
Serologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welk microbiologisch onderzoek ze je in bij parasieten?

A

->Direct preparaat
->Moleculaire diagnostiek
Antigeentest
Serologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welk microbiologisch onderzoek ze je in bij virussen?

A

->Serologie
->Moleculaire diagnostiek
Antigeentest
(Kweek)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welk microbiologisch onderzoek ze je in bij schimmels/gisten?

A

->Kweek + gevoeligheidsbepaling
->Moleculaire diagnostiek
Direct preparaat
Antigeentest
Serologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een direct preparaat?

A

Diagnostiek direct op materiaal (bijv. liquor, pus, sputum, feces, bloed). Materiaal direct op objectglas en met microscoop bekeken
Meestal m.b.v. kleuring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke kleuringen kunnen op een direct preparaat uitgevoerd worden?

A
  • Grampositief of negatief. Structuur/ vorm
  • Auramine: mycobacterien, met fluorescentie aankleuren
  • Blankophor: schimmels en gisten, fluorescentie
  • Ziehl Nelsen: mycobacterien
  • JKJ: parasieten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de voordelen van microscopisch onderzoek (met kleuring)?

A

 meerdere micro-organismen samen
 snel
 m.n. in steriele materialen (bijv. liquor) grote waarde
 ook niet kweekbare micro-organismen aantoonbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de nadelen van microscopisch onderzoek (met kleuring)?

A

 weinig sensitief (kleuring kan - zijn ondanks aanwezige organisme)
 voor nadere determinatie en gevoeligheidsbepaling andere techniek nodig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een kweek?

A

Micro-organismen in het lab laten vermenigvuldigen tot er genoeg zijn om ze te “zien” in/op medium (bv vloeibaar bloedkweekflesjes,vast agar)
Diverse lichaamsmaterialen
Sputum, pus, urine, feces, bot, cathetertip, bloed, wattenstokken van allerlei origine (o.a. huiduitstrijk)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waar hangt de keuze voor een kweekmethode vanaf?

A
  • Meeste bacterien en fungi goed kweekbaar, niet allemaal
  • Algemene kweek zonder vraagstelling: banaal
  • Sommige bacterien hebben specifieke nutrienten nodig die niet in de standaardplaten zetten, bv legionella
  • Keuze kweekmethode en medium afhankelijk van materiaal en vraagstelling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het verschil tussen selectieve en electieve kweekmedia?

A

Electief: vergemakkelijkt determinatie
Selectief: remming oninteressante flora
Combinatie mogelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe wordt een kweek uitgewerkt?

A

De hoeveelheid groei op rapport gezet→ inschatting hoeveel micro-organisme in materiaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe worden pathogenen met een kweek geïdentificeerd?

A

Identificatie met maldi-TOF: massaspectrometire met fragmenten bacterie. Adhv massa’s bacterie identificeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe wordt de gevoeligheid (antibiogram) van een bacterie gemeten?

A

Gevoeligheid van bacterien voor antibiotica kan op meerdere manieren vastgesteld worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn de voordelen van een kweek?

A

 meerdere micro-organismen
 aansluitend identificatie en gevoeligheidsbepaling mogelijk
 redelijk sensitief
 relatief goedkoop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn de nadelen van een kweek?

A

 alleen kweekbare micro-organismen
 soms arbeidsintensief (m.n. virale kweek)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke factoren hebben invloed op de resultaat van een kweek?

A

 anti-microbiële therapie
 afname en transport patiënt materialen
Vraagstelling van groot belang!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is serologie?

A

Meten van de immunologische respons van de gastheer tegen een micro-organisme: antistoffen over de tijd. Mn bij virussen
In de acute fase van de infectie is in het algemeen micro-organisme specifiek IgM aantoonbaar
Later ook IgG (vaak levenslang)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is het principe van serologie?

A

Ag op plaat→ primaire Ab→ secundaire Ab met enzym→ substraat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zijn de voordelen van serologie?

A

(ook) voor moeilijk te kweken micro-organismen
immuniteit / vaccinrespons te bepalen
relatief goedkoop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat zijn de nadelen van serologie?

A

nauwelijks geschikt voor acute infectie; meestal 2e serum nodig
- Antistoffen na dagen tot weken meetbaar
- Enkele meting zegt niet genoeg
aanvragen specifieke pathogenen
geen antibiogram
kruisreactiviteit (pathogenen onderling, maar ook bijv. reumafactoren)
Invasief onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is de definitie van shock?

A

Een acute levensbedreigende toestand waarbij de druk in de bloedvaten te laag is om de vitale lichaamsfuncties in stand te houden. De doorbloeding en dus de zuurstofvoorziening van het
hart, de hersenen en andere organen komen hierdoor in het gedrang wat snel resulteert in het
afsterven van cellen
->Dus: disbalans tussen O2 vraag en aanbod

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat zijn de klinische verschijnselen van shock?

A
  • Bewustzijnsdaling
  • Ademhaling: snel en oppervlakkig
  • Circulatie: snel en hypotensie
  • Huid: bleek, koud, grauw, zweten (klam). Capillary refill > 2 sec.
  • Gedrag: angstig en onrustig
  • MDL: misselijkheid en braken. Gevaar voor aspiratie. Door vochttekort veel dorst en droge slijmvliezen. Acidose
  • Dalende urine productie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Waardoor bestaat er een gevaar voor aspiratie bij shock?

A

Gevaar voor aspiratie bij braken omdat je reflexen minder goed werken en de stembanden niet goed sluiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Waarvan is het zuurstofaanbod afhankelijk?

A

Aanbod= zuurstofinhoud bloed x CO (HF x slagvolume)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat zijn de compensatiemechanismen van het lichaam bij shock?

A
  1. De zuurstofextractie neemt toe. Verschil artieriele en veneuze zuurstofverschil groter
  2. Rechtsverschuiving zuurstofdissociatiecurve-> Hb geeft O2 makkelijker af (acidose + hyperthermie)
  3. Vasoconstrictie niet essentiele gebieden
  4. Anaerobe verbranding. Lactaatvorming, lactaat loopt op in het bloed-> acidose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat zijn de 4 typen shock?

A
  1. Cardiogene (bv hartinfarct)
  2. Distributieve
  3. Obstructieve
  4. Hemorrhagische of hypovolemische (brandwonden)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat zijn de 4 typen distributieve shock?

A
  1. Anafylactisch
  2. Neurogeen: zenuwen sympaticus doen het niet (bv dwarslesie)
  3. Septisch: door infectie
  4. Toxisch: door toxische stoffen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat zijn de 3 typen obstructieve shock?

A
  1. Longembolie (ruiterembolus = afsluiting beide longen)
  2. Harttamponade
  3. Spanningspneumothorax
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat zijn de 2 typen hypovolemische shock?

A
  1. Endogeen verlies: inwendige bloedingen
  2. Exogeen verlies: uitwendige bloeding of brandwonden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Welke symptomen zijn anders bij distributieve shock?

A

Hypotensie door vasodilatatie-> warme en rode huid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Hoe kan onderscheid gemaakt worden tussen de verschillende soorten shock?

A

Veneuze saturatie normaal 70-75%, zorgelijk <60% (als bloed langzamer wordt rondgepompt meer O2 eruit gehaald)
- Normaal of hoge SVO2: distributieve shock
- Laag en hoge CVD: cardiogene of obstructieve shock
- Laag en lage CVD: hypovolemische shock

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is de oude definite van sepsis?

A

SIRS met bewen of verdenking bron van infectie
SIRS reactie (systemic inflammatory response syndrome) op micro-organisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat zijn de klinische tekenen van SIRS?

A

Clinical response including >2 of the following:
-Temperature >38C or <36C
-Heart rate > 90 bpm
-Respiratory rate >20 /min or mechanical ventilation
-White blood cell count >12 or <4 x109 or >10% immature bands

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat is de nieuwe definite van sepsis?

A

Levensbedreigende aandoening die ontstaat wanneer de reactie van het lichaam op een infectie de eigen weefsels en organen beschadigt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat is de definite van septische shock?

A

Shock als gevolg van sepsis waarbij een zeer lage bloeddruk en cellulaire en metabole afw. geassocieerd worden met hogere mortaliteit dan alleen sepsis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat is severe sepsis?

A

Sepsis met >1 acute orgaan dysfunctie:
-Respiratoir
-Renaal
-Hematologisch - coagulatie
-CZS
-Metabole acidose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat is de SOFA score?

A

Sequential Organ Failure Assessment. Afnemen om te zien hoeveel orgaanschade er is (0-24 punten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat is de EMV score?

A

-Eye opening
-Best motor response
-Best verbal response

44
Q

Wat is de quick SOFA?

A

2 van de 3 criteria:
⁃ Ademfrequentie > 22/min
⁃ Verwardheid EMV<13
⁃ Systolische bloeddruk < 100 mmHg

45
Q

Welke stappen doorloop je bij een patient met verdenking op infectie?

A
  1. qSOFA
    -> >=2 SOFA afnemen. >=2-> sepsis. Als ondanks adequate vochttoediening vasopressors nodig zijn om MAP >=65 mmHg te houden en serum lactaat >2 mmol/L is er sprake van septische shock
    -> <2. Als toch nog verdenking op sepsis SOFA afnemen
46
Q

Hoe wordt septische shock behandeld?

A
  1. Oorzaak wegnemen
  2. Vocht: start 30 mL/kg !!!!
  3. Kweken
  4. Antibiotica
  5. Als vocht niet meer werkt, vasopressors !!!
47
Q

Hoe kan covid voor meer stolling zorgen?

A

Heftige immuunreactie op bv virus kan lokaal inflammatie geven→ activatie endotheelcellen (endotheliolitis en epitheliolitis)→ aan endotheel meer stolling
Bij sepsis kan stolling ook meer geactiveerd worden, kan leiden tot stollingsproblemen

48
Q

Welke 2 beelden van covid zijn er?

A

Veel inflammatie of veel trombose. Covid 19 werd gekenmerkt door veel longtrombose in de capillairen rondom de alveoli→ zuurstoftekort

49
Q

Waarom wordt volumesuppletie gegeven bij sepsis?

A
  • Hypovolemie
  • Vaatverwijding
  • Afname veneuze terugvloed
  • Koorts
  • Transpireren
  • Lekkage uit de vaten (door endothelitis-> oedeem)
50
Q

Wat zijn mogelijke bijwerkingen van agressieve vloeistoftherapie?

A

⁃ Intravasculair volume overbelasting -> risico op hartfalen
⁃ Longoedeem
⁃ Hersenoedeem
⁃ Gastro-intestinale oedeem -> risico op ischemie
⁃ Massaal oedeem huid -> risico op decubitus

51
Q

Op welke klinische parameters wordt gevuld?

A
  • Arteriele BD
  • HF
  • Urineproductie (<0,5 ml/kg/uur zorgelijk)
  • Huiddorbloeding
  • Huidtemperatuur
  • Bewustzijn
  • Lactaat
52
Q

Wat is een Zwan Ganz meting?

A

CO meting: katheter via jugularis, eindigt in de a. pulmonalis, ballonetje opblazen om de Wedge druk te meten (druk in capillairsysteem, gelijk aan druk in LA→ vullingsdruk. Als het acuut stijgt hartinfarct doordat druk in LA oploopt)

53
Q

Welke vasopressor wordt bij septische shock gegeven?

A

Norepiphrenine omdat het goed werkt op a1 receptor (zit op gladde spiercellen→ vasoconstrictie endotheel) en B1 (inotroop→ versterkt contractiliteit hart), niet B2

54
Q

Geef een globale beschrijving van het adaptieve immuunsysteem

A

-Blootstelling aan pathogenen
-ILC-> APC-> CD4+ T-> CD8+ T, B en macrofagen
-Ontsteking zowel invloed op initiatie adaptieve immuunrespons als op respons zelf

55
Q

Wat zijn de stappen in een anti-virus respons?

A
  1. Productie cytokines, mn type 1 IFN(-a en b), TNF-a en IL-12. Zorgen voor initiatie anti-viraal programma in cel zelf en omliggende cellen. Virus titer minder snel omhoog
  2. NK-cellen doden geinfecteerde cellen. Virus titer stabiel
  3. T-cel respons. Virus titer naar beneden
56
Q

Wat is de correlatie tussen de hoeveelheid virus en ziekteverschijnselen?

A

In het algemeen geldt hoe meer virus, hoe meer ziekterespons

57
Q

Wat is de rol van CD4+ Th activatie?

A
  1. APC presenteert via HLA-II Ag aan CD4+ Th
  2. Th activeert/helpt macrofagen, Tc en B-cellen
58
Q

Waar vindt initiatie van de adaptieve immuunrespons plaats?

A

Initiatie primaire adaptieve respons in secundaire lymfoide organen (lymfeklieren, milt enz.), secundair kan ook in perifere weefsels

59
Q

Hoe essentieel zijn lymfeklieren?

A

Crucial meeting points: er zijn 6000 naieve CD4+ T cellen met een specifieke TcR

60
Q

Wat doen langerhanscellen (en andere APC’s) als ze geactiveerd worden?

A

Langerhanscellen in epidermis, dermale macrofagen→ migreren naar de drainerende lymfeklieren→ Ag presentatie in T-cellen

61
Q

Hoe verlopen de DC T-cel reacties?

A

DC ontmoet > 500 T cellen/uur
Interactie ~ 3 - 5 min
Ag match: transiënte interacties < 10 min-> stabiele interactie enkele uren

62
Q

Welke 3 signalen worden uitgewisseld bij een DC - Th interactie?

A
  1. Activatie: TCR en MHC-II. CD4 fungeert als een stabilisator van de interactie
  2. Survival: co-stimulatie. Signaal 1 zorgt voor opregulatie CD40L op Th, interactie met CD40 op DC activeert DC tot verhoogde expressie CD80 en 86. CD28 op de T-cel en CD80 en 86 op de APC. Hierdoor IL-2 gemaakt, belangrijk voor overleving en deling
  3. Differentiatie: cytokines. productie door alle signalen samen

Zorgt voor geactiveerde Th en APC

63
Q

Beschrijf de immunologische synaps van een DC - T interactie

A

In midden TCR en MHC en co-stimulatoire moleculen, aan de zijkant adhesiemoleculen die ervoor zorgen dat de cellen goed bij elkaar gehouden worden (ICAM-1 - LFA-1 interactie versterkt binding tussen APC en lymfocyt én versterkt TcR-signaal)

64
Q

Wat gebeurt er als niet alle 2 signalen van de DC - T interactie aanwezig zijn?

A

Voor een goede activatie heb je alle 3 signalen nodig:
- Als alleen signaal 1 gaat cel in apoptose of wordt het anerg (conditie waarbij cel niet meer responsief is, belangrijk proces bij ontstaan van tolerantie)
- 1+2: alleen proliferatie (IL 2 nog gemaakt), geen differentiatie dus geen goede effector T-cellen

65
Q

Wat is de rol van DC maturatie voor zijn antigeen presentatie capaciteit?

A
  • Onrijpe DC zorgt voor tolerantie. Kunnen goed endocyteren maar lage expressie van MHC II en costimulatoire moleculen
  • Geactiveerde rijpe DC (oiv microbiele factoren en T-cel) zorgt voor immuniteit. Kan minder goed endocyteren, upregulatie MHC II en costimulatie waardoor het beter antigenen kan presenteren
66
Q

Hoe wordt er voor regulatie van T-celactivatie gezorgd?

A

Activatie T-cel zorgt voor expressie CTLA-4, bindt ook aan de costimulatoire moleculen van APCs (CD80 en CD86) met een hogere affiniteit dan CD28→ inhibitie activatie en immuunrespons

67
Q

Wat bepaalt Th cel differentiatie?

A
  1. Pathogeen→ PRR op APC, zorgt voor een bepaald cytokine profiel. Type en status APC
  2. Omgeving: celtypen→ cytokinen
68
Q

Hoe wordt Ig subklasse switching bepaald?

A

Cytokine milieu

69
Q

Wat zijn de functies van Ab?

A

Fab
- Neutralisatie (agglutinatie)
Fc
- Complement activatie*
- Opsonisatie* -> fagocytose
- Sensitisatie* van mestcellen, NK-cellen en fagocyten
* na binding van Ag

70
Q

Hoe worden γδ T-cellen geactiveerd?

A

Niet door MHC-II maar door moleculen die direct aan de TCR kunnen binden

71
Q

Waar zorgen geactiveerde Th1 cellen voor?

A

Macrofaag hyperactivatie

72
Q

Hoe bereiken Ag en naieve lymfocyten de LK?

A

Ag van plaat infectie via lymfvaten naar LK
Naieve lymfocyten via bloed naar LK

73
Q

Welke route leggen B-cellen af?

A

B cellen:
* recirculeren tussen bloed-> lymfeklier-> lymfe-> bloed
* naar lymfeklier follikel-> activatie-> deling-> plasmablasten-> merg LK (kortlevende plasmacel)-> antistoffen
* follikelcentrum reactie-> geheugencellen-> efferente lymfe-> recirculeren-> langlevende plasmacel-> beenmerg

74
Q

Waardoor wordt het cytokinemilieu gecreëerd?

A

Door innate responsen (incl. ILC) gestimuleerd door pathogene prikkel

75
Q

Beschrijf de route die T-cellen afleggen

A

-Recirculatie naieve T-cel tussen LK en bloed
-Geactiveerde T-cel-> effector of geheugen T-cel.
->Effector T-cel gaat naar weefsel. Daarna apoptose of weefsel-residente geheugen T-cel
->Effector geheugen T-cel (CCR7-) kan direct naar weefsels, centrale geheugen T-cel (CCR7+) recirculeert tussen LK en bloed en gaat pas als die als zelf geactiveerd wordt (secundaire respons) naar weefsel

76
Q

Hoe worden immuuncellen naar lymfeklieren aangetrokken?

A

Chemokinen gemaakt door stromale cellen in de lymfklier (CXCL13 voor follikels en CCL19 en 21 voor T-cellen)
APC komt door chemokinegradient in paracortex lymfeklier, effector T-cellen door chemokines in het weefsel aangetrokken

77
Q

Welke stof is belangrijk voor de emigratie van immuuncellen uit de LK?

A

S1P. Hoge concentratie in bloed en lymfe en laag in weefsels, T-cellen hebben er een receptor voor die in LK tot expressie komt en in lymfe weer geinternaliseerd wordt

78
Q

Hoe werkt farmacologische SIP-R stimulatie?

A
  1. Stimulatie van S1P-R
  2. Internalisatie + afbraak S1P-R
  3. Ongevoelig voor emigratie
  4. Ophoping in lymfeklier
  5. Lymfopenie
  6. Geen migratie naar locatie van (auto-)immuunrespons
79
Q

Wat zijn de stappen van acute ontsteking?

A
  1. Schade. Celverval, meestal necrose
  2. Vasculaire veranderingen door ontstekingsmediatoren
  3. Adhesie en transmigratie cellen
  4. Chemotaxis en fagocytose
  5. Herstel
80
Q

Wat is de volgorde van influx van de verschillende leukocyten?

A
  1. Oedeem
  2. Neutrofiele granulocyten (piek na 24 uur)
  3. Monocyten en macrofagen (herstelfase, piek na 3 dagen)
81
Q

Hoe beeindigt de acute ontstekingsreactie?

A

*schadelijke prikkel is geëlimineerd
*pro-ontstekingsmediatoren gedownreguleerd
*anti-ontstekingsmediatoren ge-upreguleerd
*herstel in gang gezet

82
Q

Welke celtype is een teken van acute ontsteking?

A

Neutrofiele granylocyten. Niet bij acute infectie met virussen, alleen bij bacteriele rol

83
Q

Wat zijn mogelijke oorzaken van chronische ontsteking?

A

-Virale infecties
-Chronische infecties
-Blijvende schade
-Auto-immuun ziektes

84
Q

Wat zijn de kenmerken van chronische ontsteking?

A
  • Mononucleair infiltraat (lymfocyten, macrofagen, geen neutrofiele granulocyten)
  • Weefseldestructie
  • Bindweefselformatie (angiogenese, fibrose)
  • Ontsteking van langere duur (>7 dagen, soms weken/maanden)
85
Q

Waar komen de macrofagen vandaan?

A

BM→ hematopoietische stamcel→ in bloedbaan monocyt→ uittreden, geactiveerd

86
Q

Welke cytokines zijn bij M1 betrokken?

A

IFN-g stimuleert M1, M1 maakt IL-1, 12 en 23
IL-12 activeert T-cellen die vervolgens weer IFN-g afgeven

87
Q

Wat is een granulerende ontsteking?

A

Herstel, vorm van secundaire wondgenezing met granulatie weefsel en littekenvorming
->Angiogenese: oiv VEGF ontstaat een leading tip in het bloedvat→ bij connectie 2 tips groeien de endotheelcellen aan elkaar
->Fibroblasten maken ECM, aangestuurd door cytokines, ew bepaalt wat fibroblast gaat doen

88
Q

Wat is een granulomateuxe ontsteking?

A

Chronische ontsteking
 Geactiveerde macrofaag met epitheloïd aspect
 Histologische uiting (onder de microscoop): granuloom

89
Q

Uit welke cellen bestaat een granuloom?

A

 Macrofagen: epitheloide macrofagen, Langhanse type reuscellen (fusie na fagocytose), vreemdlichaams type reuscellen
 Lymfocyten (vooral T cellen)
 Plasmacellen
 Wal van fibroblasten

90
Q

Wat voor type reactie is een granulomateuze ontsteking?

A

Vorm van cell-mediated type IV hypersensitiviteitsreactie: CD4_ aangestuurde T-cel reactie→ TNF laat monocyten uittreden, IFN-g stimuleert macrofagen tot vorming granuloom

91
Q

Wanneer ontstaat granuloomvorming?

A

 Immunologische reactie (type IV hypersensitiviteitsreactie)
 Reactie op vreemd lichaam
-> Exogeen (bv. prothese materiaal)
-> Endogeen (bv. haren, hoorn)

92
Q

Wat is de pathogenese van primaire longtuberculose?

A

Tuberkelbasil maakt stofjes waardoor die niet goed gefagocyteerd kan worden, blijft persisteren in macrofaag→ deling in fagolysosoom. T-cel zorgt voor granuloomvorming

93
Q

Wat is miliaire tb?

A

Haardjes in hele lichaam

94
Q

Door welke pathogeen wordt tb veroorzaakt?

A

Mycobacterium tuberculose-complex:
– -Mycobacterium tuberculosis
– -Mycobacterium Africanum
– -Mycobacterium bovis BCG
– -Mycobacterium bovis

95
Q

Hoe wordt tb verspreid?

A

Aerogene transmissie: alleen de kleinste deeltjes bereiken de alveoli en kunnen infectie veroorzaken
Drinken ongepasteuriseerde melk besmet vee
Directe inoculatie
Orgaantransplantatie
Intrauteriene transmissie
BCG Vaccinatie – BCG blaasspoelingen

96
Q

Wat is het natuurlijke beloop van een tb infectie?

A

10% patienten ontwikkelt TB na een besmetting. 5% early progression (<2 jaar), 95% initial containment→ 5% reactivatie
Immuunsysteem kan als het niet in staat is om de bacterie direct op te ruimen het inbouwen in een granuloom→ latente TB→ lifelong containment, reactivatie bij verzwakking/ ondervoeding/ immuunsuppressie. Dus actief TB bij eerste besmetting of reactivatie

97
Q

Wie zijn de risicogroepen voor tb infecties?

A

– Asielzoekers
– Immigranten
– Gedetineerden
– Contacten van besmettelijke tuberculose

98
Q

Waar in het lichaam kan tb zitten?

A

Locatie: 85-90% pulmonaal
Extrapulmonaal kan overal voorkomen

99
Q

Welke symptomen passen bij tb?

A

Typisch: B-symptomen als gewichtsverlies, transpiratie, malaise, koorts
Atypisch: Tbc is de grote imitator
Orgaangebonden: hoesten, dyspnoe

100
Q

Hoe wordt er getest op besmetting van tb?

A
  • Mantoux: besmetting, niet ziekte
  • IFN-g release assays: besmetting, niet ziekte
101
Q

Hoe wordt tb gediagnosticeerd?

A
  • Kweek is gouden standaard
  • Sputum Auramine, PCR Mtb complex, kweek
  • Bronchoscopie: Auramine, PCR Mtb, kweek
  • MB diagnostiek van ieder ander materiaal…
102
Q

Hoe wordt tb behandeld?

A

– Isoniazide 6 maanden
– Rifampicine 6 maanden
– Pyrazinamide 2 maanden
– Ethambutol tot goede gevoeligheid bekend

103
Q

Wat is het verschil tussen primaire en secundaire preventie?

A
  • Primaire preventie: vaccin voordat verschijnselen ontstaan, pre-expositie
  • Secundaire preventie: post-expositie, risico geweest aan blootstelling
104
Q

Wat betekenen immunogeniciteit en reactogeniciteit?

A

Immunogeniciteit: mate van immuunreactie of sero-conversie
Reactogeniciteit: mate van ongewenste bijwerkingen (adverse effects)

105
Q

In welke fases vindt ontwikkeling van vaccinaties plaats?

A
  • Fase 1: humaan testen bij kleine groepen
  • Fase 2: effect op patienten met ziekte getest
  • Fase 3: klinische trials met placebo
  • Fase: post-marketing surveillance door LAREB (bijwerkingen gemeld)