Frans La ville, les bâtiments, les maisons (deel 2) Flashcards
1
Q
het flatgebouw
A
l’immeuble
2
Q
de wolkenkrabber
A
le gratte-ciel
3
Q
het gebouw
A
le batiment
4
Q
de voorsteden, de randgemeente
A
la banlieue
5
Q
de stedeling
A
le citadin
6
Q
het braakliggend land
A
le terrain vague
7
Q
het stort
A
la décharge
8
Q
de gemeente
A
la municipalité / commune
9
Q
de (mede)huurder
A
le (co-)locataire
10
Q
de eigenaar
A
le propriétaire
11
Q
aanleggen, inrichten
A
aménager
12
Q
de huisvesting
A
le logement
13
Q
het krot
A
le taudis
14
Q
de buurt, wijk
A
le quartier
15
Q
het kraakpand
A
le squat
