Klinische pathologie Flashcards

1
Q

referentiewaarde

A
  • bevatten 95% van de gezonde dieren
  • zijn diersoortspecifiek
  • zijn methode afhankelijk
  • zijn laboratorium specifiek (per apparaat)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

maximale toelaatbare fout

A

de totale afwijking/fout van een test welke niet tot andere klinische beslissling leidt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

voorspellende waardes

A

zijn afhankelijk van de prevalentie van de ziekte in een populatie waarin de test wordt uitgevoerd
- als de prevalentie laag is zal de PVW ook laag zijn
- PVW kan verhoogd worden door de prevalentie in een populatie te verhogen
– door de test alleen in te zetten in een populatie dieren die na anamnese en LO verdacht wordt van de ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

prevalentie

A

aantal dieren dat de ziekte heeft op een bepaald moment/ aantal dieren in de populatie op dat moment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

incidentie

A

aantal dieren dat ziek zijn geworden in een bepaalde periode / aantal dieren in de populatie in die periode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

sensitieve test

A

gebruiken
- als je vals negatieven ongewenst zijn
- als de prevalentie van de ziekte laag is

nadelen
- hoog aantal vals positieven

negatieve resultaten zijn betrouwbaarder dan positieve

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

specifieke test

A

gebruik
- als vals positieve ongewenst zijn

nadelen
- hoog aantal vals negatieven

positieve resultaten zijn meer betrouwbaar dan negatieve

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

screenende test

A

je wilt zo min mogelijk vals negatieve, dus hoge sensitiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

diagnostische test

A

je wilt zo min mogelijk vals positieve , dus hoge specificiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

EDTA buis

A

vangt Ca2+ en andere bivalente kationen weg
voor hematologie en enkele specifieke bepalingen zoals NH3 en DNA isolatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Heparine buis

A

versterkt werking antitrombine
voor klinische chemie bepalingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

serum buis

A

geen antistolling, vaak juist activator
voor klinische chemie, eiwitspectrum en antilichamen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

citraat buis

A

vangt Ca2+ weg
voor stollings bepalingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

NaF (natrium fluoride) buis

A

wisselt bv. heparine
NaF remt glucoseverbruik
voor glucose en lactaat bepaling (stabiel voor opsturen)

Deze buis alleen nodig als je niet gelijk je buizen kan afdraaien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly