Hoorcollege 4: Neurowetenschap Flashcards

Hoofstukken 1, 2 en 3 van het boek 'psychopharmacologie' Ettinger worden besproken H 1: Begrijp fundamentele basisprincipes van neurotransmissie H 2: Begrijp fundamentele basisprincipes van farmacokinetiek en –dynamiek H 3: Begrijp hoe deze kennis kennis wordt toegepast in de farmacotherapie van depressie

1
Q

Hoe verloopt neurotransmissie binnen een neuron en tussen neuronen?

A

Neurotransmissie binnen een neuron gaat via elektrische processen. Terwijl neurotansmissie tussen neuronen via chemische processen gaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke twee soorten elektrische processen zijn er (voor transmissie) binnen neuronen?

A
  • Graded potentialen
  • Alles of niets potentialen (vb actie potentie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het proces van een actiepotentiaal en hoe volgt dit de alles-of-niets wet?

A
  1. Bij het bereiken van de drempelspanning van ongeveer -55 mV openen de Natrium-kanalen zich, waardoor het membraan verder depolariseert.
  2. Door de instroom van Na+ raakt het membraan gedepolariseerd.
  3. Omdat kalium niet langer in evenwicht is, begint het na de instroom van Na+ de cel te verlaten.
  4. Na de depolarisatie sluiten de Na+-kanalen en keert het membraan terug naar zijn rustpotentiaal.
  5. De rustpotentiaal wordt hersteld door de actie van de Na/K+-pomp, die natrium uit de cel pompt en kalium de cel in. Deze pompen zorgen voor de herstel van de concentratiegradiënten van natrium en kalium, wat essentieel is voor het handhaven van de rusttoestand van het membraan.

De alles-of-niets wet stelt dat een actiepotentiaal zich volledig ontwikkelt of helemaal niet, afhankelijk van of de drempelspanning wordt bereikt. Dit betekent dat als de drempelspanning niet wordt bereikt, er geen actiepotentiaal plaatsvindt, maar als de drempelspanning wel wordt bereikt, zal de actiepotentiaal met dezelfde amplitude en snelheid optreden, ongeacht de sterkte van het stimulus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar bevinden de Schwann cellen en de nodes of Ranvier?

A

Schwann-cellen zijn de myeliniserende cellen van het perifere zenuwstelsel en omhullen dus met hun processen axonen in perifere zenuwen (Oligodendrocytes myelinern in CZS).

De nodes of Ranvier bevinden zich in het perifere zenuwstelsel (PZS), met name op de myelineschede van zenuwvezels. Deze nodes zijn onderbrekingen in de myelineschede langs de zenuwvezels, waar de axonmembraan blootgesteld is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar regenereren actie potentialen en hoe komt dat?

A

Bij de nodes of Ranvier, omdat de dichtheid natriumkanalen erg hoog daar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat gebeurt er wanneer de AP het axon terminal bereikt?

A
  • Calciuminstroom
  • Neurotransmitter
    uitgave
  • Binden aan postsynaptisch
    receptoren
  • Gegradueerde potentiëlen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het verschil tussen EPSP en IPSP? en wat is het?

A

EPSP: depolariseert de membraan, naar de AP-drempel (minder
negatief geladen)

IPSP: hyperpolariseert de membraan, weg van AP-drempel (meer negatief geladen)

EPSP’s en IPSP’s zijn mechanismen voor communicatie tussen neuronen, niet binnen neuronen zelf. Ze treden op aan de synaptische verbindingen tussen neuronen, waar de presynaptische neuron neurotransmitters vrijgeeft die vervolgens binden aan receptoren op het postsynaptische membraan van het aangrenzende neuron. Deze neurotransmitter-binding leidt tot veranderingen in de membraanpotentiaal van het postsynaptische neuron, die vervolgens kunnen leiden tot het al dan niet genereren van een actiepotentiaal. Dus in plaats van binnen een enkel neuron te werken, spelen EPSP’s en IPSP’s een cruciale rol bij het doorgeven van informatie tussen verschillende neuronen in het zenuwstelsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoeveel mV is de membraan in rust gepolariseerd relatief tot de buitenkant van de neuron?

A

-70mV

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Op basis van wat kunnen receptoren types onderscheiden worden?

A
  • Vorm en functie
  • Effect op polarisatie (Prikkelend en remmend, oftewel excitatory and inhibitory)
  • Locatie (Poatsynaptic en Presynaptic)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De type receptoren die op vorm en functie onderscheiden kunnen worden, zijn inotrope en matabotrope receptoren. Hoe verschillen deze twee?

A
  • Ionotrope receptor:
    Receptor met ionenkanaal
    Snel, korte termijn
    Ligand-afhankelijk kanaal
  • Metabotrope receptor:
    Receptor zonder ionenkanaal
    Langzaam, langdurig

Terwijl ionotrope receptoren doorgaans ligand-afhankelijke ionkanalen zijn, waardoor ionen passeren als reactie op een neurotransmitter, hebben metabotrope receptoren G-eiwitten en tweede boodschappers nodig om de ionische activiteit in neuronen indirect te moduleren.

*Het belangrijkste kenmerk van een ionotrope receptor is dat de opening en sluiting van het ionenkanaal direct wordt gereguleerd door de binding van een ligand, wat resulteert in een snelle respons van het postsynaptische neuron. Dit staat in tegenstelling tot spanningsafhankelijke kanalen, die worden geopend of gesloten door veranderingen in de membraanpotentiaal van de cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat houdt presynaptic autoreceptor en heteroreceptor in?

A

Autoreceptoren reguleren de afgifte van neurotransmitter van hetzelfde presynaptische neuron waarop ze zich bevinden, terwijl heteroreceptoren reageren op neurotransmitters die worden vrijgegeven door andere neuronen en zo de neurotransmissie moduleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Stellingen correct of incorrect?
I: Chemische signalering via de synaps wordt gestart door alles-of-niets potentialen, wat leidt tot graduele potentiëlen in postsynaptische neuronen
II: Niet elke neurotransmitter kan interacteren met verschillende receptoren die kunnen verschillen in: type effect (remming, excitatie), timing/directheid van het effect (iono- of metabotroop), Locatie (pre- of postsynaptisch), manier(en) om hun werking te beëindigen (afbraak, heropname)MDA-receptor is beide]

a. Stelling I is correct, Stelling II niet
b. Stelling I is incorrect, Stelling II is correct
c. Beide zijn correct

A

A. Elke neurotransmitter kan met meerdere communiceren
receptoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Psychofarmacologie

A

Onderzoek naar medicijnen die het CZS, het gedrag, cognitie en/of affect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Geneesmiddel (farmacon

A

Een non-food chemische stof die bekend is biologische effecten op mensen of andere dieren

Een chemische stof die wordt gebruikt bij de behandeling, genezing, preventie of diagnose van ziekten of gewend anderszins het fysieke of mentale welzijn verbeteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Farmacokinetiek and -dynamiek

A

Kinetiek: welke invloed heeft het lichaam op het medicijn?
- hoe goed verspreidt het zich?
- hoe wordt het geïnactiveerd?
ADME-> Absorption distribution, metabolisme and excretion.

Dynamiek: welke invloed heeft het medicijn op het lichaam?
- eiwit(receptor)binding
- neurotransmissie, hersenfunctie
- psychologisch (gedrag, cognitie en/of affect)
ET-> Efficacy and Toxicity

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe veranderen psychoactieve medicijnen de neurale functie?

Is dit farmacokinetiek of dynamiek?

A

Door neurotransmissie vergemakkelijken of remmen.

Dynamiek

17
Q

Welke onderzoek bevindingen leidde tot de monoamine hypothesis van depressie?

A
  1. Afnemende monoamine-neurotransmitter beschikbaarheid kan depressie veroorzaken
  2. Verhoging van de monoamine-neurotransmitter beschikbaarheid verminderd depressie

Deze bevindingen leidde tot de hypothese dat tekortkomingen in de monoamine neurotransmitters is voldoende om een depressie te veroorzaken.

18
Q

Welke kritiek bestaat er over de monoamine hypothese van depressie?

A

Er is een vertraging na medicijnengebruik. Het medicijn veroorzaakt veranderingen in de neurotransmitters beschikbaarheid. Dit effect is snel, echter duurt het weken voordat er veranderingen in de depressie symptomen optreden

19
Q

Welke twee (meest bekende) mechanismes voor afbraak of heropname zijn er?

A
  1. Enzymatische afbraak
  2. Heropname

Enzymen breken de neurotransmitters moleculen af. De moleculen die worden geknipt, kunnen niet langer aan de receptoren binden en worden via heropnametransporters terug getransporteerd naar presynaptische terminalen

20
Q

Hoe heet de tijd die nodig is voordat de werkzame stof van een medicijn in uw lichaam met de helft is verminderd.

A

Hafwaardetijd (half-time)

21
Q

Waarvoor is de halfwaardetijd belangrijk?

A

De halfwaardetijd is belangrijk om de duur van het effect van de medicijnen te bepalen

22
Q

Wat is de revised monoamine hypothese?

A

De nieuwe hypothese is dat de monoaminesystemen alleen andere hersen-neurobiologische systemen aanpassen/reguleren die een meer primaire rol spelen bij depressie. De modulerende of “antidepressieve” functie van de monoaminesystemen lijkt alleen nodig te zijn tijdens herstel door medicijnen en het handhaven van herstel na een eerdere episode.

NOG CONTROLEREN SLIDE 39

23
Q

Waar helpt antidepressiva mee volgens de revised monoamine hypothese?

A
  • verlagen presynaptische autoreceptoren
  • stimuleren de vorming van BDNF
  • herstellen normaal celfunctioneren.
    NOG CONTROLEREN
24
Q

Neurotrofe hypothese

A

De neurotrofe hypothese van depressie is sterk gebaseerd op de correlatie tussen lagere niveaus van ‘brain derived neurotropic factor’ (BDNF) en een hogere frequentie van depressie, depressieve symptomatologie, neuronaal verlies en corticale atrofie, en het herstel van het BDNF-effect is gekoppeld aan antidepressiva.

25
Q

Wat doet BDNF?

A
  • Regulator van neuroplasticiteit
  • Bevordert stressbestendigheid en humeur
    NOG CONTROLEREN
26
Q

Hoe affecteert depressie BDNF niveaus?

A

↓ BDNF na stress en bij depressie
↑ BDNF na antidepressivum

27
Q

Noem alle categorieën van antidepressie medicatie en wat doen ze?

A
  1. Selective serotonin reuptake inhibitors (SSRIs): verhoogt de beschikbaarheid van serotonine, door de serotoninetransporteur te blokkeren
  2. Serotonin-norepinephrine reuptake inhibitors (SNRIs): verhoogt de beschikbaarheid van serotonine en noradrenaline en in sommige gevallen dopamine, door
    het blokkeren van hun respectievelijke transporteurs
  3. Tricyclic antidepressant (TCA): Verhoogt de beschikbaarheid van serotonine en noradrenaline door hun respectieve te blokkeren
    transporters en blokkeren acetylcholinereceptoren
  4. Monoamine oxidase inhibitors (MAOIs): Verhoogt de beschikbaarheid van monoamine
    neurotransmitters, via remming van het enzym MAO.