College 5: Gynaecologie Flashcards

1
Q

welk geslacht heeft over het algemeen meer zorgverbuik?

A

vrouwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

waarom hebben vrouwen over het algemeen meer zorgverbuik dan mannen

A

oa:
- ze leven langer
- ze krijgen kinderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

waarvoor gaat een vrouw naar de gynaecoloog?

A

voor bijvoorbeeld:
- seksuele problematiek
- vruchtbaarheidsproblematiek
- emoties die daarbij komen kijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

rol van psycholoog in gynaecologische setting:

A
  • screening/beoordeling
  • consultatie voor medisch personeel
  • verwijzen
  • behandeling van individuen, paren en gezinnen
  • psycho-educatieve groepen (leefstijlverandering)
  • groepstherapie begeleiden voor coping
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

specifieke uitdagingen voor vrouwen:

A
  • stress als gevolg van meerdere rollen (werk en moeder)
  • mogelijke blootstelling aan geweld/misbruik
    –> invloed op zorgverbruik
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

belangrijke gynaecologische gebeurtenissen:

A
  • menarch
  • begin van seksuele activiteit
  • zwangerschap/ouderschap
  • menopauze
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

menarch

A
  • eerste menstruatie
  • begint bij 95% van de meisjes tussen 11-15 jaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

gemiddelde leeftijd begin van seksuele activiteit

A

15.5 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

gemiddelde leeftijd eerste kind in NL

A
  • 30 jaar
  • hoog opgeleide vrouwen = 34 jaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

oudste moeders ter wereld:

A
  • Nederlanders
  • langdurige opleiding en willen carrière maken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

probleem met oudste moeders ter wereld

A
  • vruchtbaarheid neemt af met de leeftijd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

gemiddelde leeftijd voor menopauze in NL

A

51 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

PMS

A

pre-menstrueel syndroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

pre-menstrueel syndroom

A
  • onbeschrijfelijke spanning in de laatste fase van de menstruele cyclus
  • last van cognitieve-, somatische- en stemmingssymptomen rond de menstruatie
  • symptomen zijn erg genieg om significante angst of belemmering te veroorzaken in het dagelijks leven
  • GEEN verergering van een psychische stoornis
  • GEEN angst of depressie, gaat vooral om stemming
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

PMDD

A

naam van PMS in de DSM-4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

symptomen van PMS volgens de DSM

A
  1. stemmingswisselingen
  2. prikkelbaarheid
  3. depressieve symptomen
  4. angst
    Ook:
  5. interesseverlies
  6. concentratieproblemen
  7. energietekort
  8. verandering in eetlust
  9. slapeloosheid
  10. lichamelijke symptomen (pijnlijke borsten bijv.)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

prevalentie van PMS

A

tussen de 10 en 98%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

PMS hangt samen met:

A
  • slechte lichamelijke gezondheid
  • veel psychologische stress
  • niet getrouwd zijn
  • 35-44 jaar oud zijn
  • minder waarschijnlijk bij vrouwen die bijv. de pil slikken –> minder hormoonschommelingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

evaluatie van PMS

A
  • om te kijken of de symptomen al dan niet te maken heeft met de cyclus
    1. intake gesprek
    2. dagelijks beoordelingsformulier
    3. vragenlijsten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

evaluatie van PMS: 1. intakegesprek

A

over duur, ernst etc. van de symptomen, impact op het leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

evaluatie van PMS: 2. dagelijks beoordelingsformulier

A
  • bijvoorbeeld een symptoomdagboek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

voorbeeld van een vragenlijst voor PMS

A

Moos menstrual distress questionnaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Behandeling van PMS-symptomen die niet door PMS komen

A

psycholoog kan helpen om het onderliggende probleem op te lossen
1. waar komen de symptomen dan door?
2. copingmechanismen aanleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Behandeling van PMS

A
  • een multidisciplinaire kwestie
    1. diagnose stellen
    2. gedragsmatige aanpassingen
    3. stress management
    4. antidepressiva
    5. CGT
    6. orale anticonceptiepillen
    7. ovulatieonderdrukkingsmethoden
    8. calcium
    9. kuisbooombessen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

diagnose stellen als behandeling van PMS

A
  • zorgt voor erkenning van de symptomen
  • als het beter voorspelbaar is –> betere houding TOV de klachten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

gedragsmatige aanpassingen als behandeling van PMS

A

veranderingen in levensstijl (omdat het samenhangt met slechte lichamelijke gezzondheid?)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

stressmanagement als behandeling van PMS

A

beter met klachten omgaan –> zo worden ze ook dragelijker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

antidepressiva als behandeling van PMS

A
  • eerstelijnsbehandeling
  • alleen in luteale fase
  • bij zo’n 40% werkt het niet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

CGT als behandeling van PMS

A
  • tweedelijnsbehandeling
  • kan de aanwezigheid van depressie- of angstklachten verminderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

orale anticonceptiepillen als behandeling van PMS

A
  • tweedelijnsbehandeling
  • om hormoonschommelingen en daarmee stemmingswisselingen te verminderen/af te zwakken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

kans om zwanger te worden

A

bij 2 vruchtbare mensen: 25%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

hoeveel % van de zwangerschappen heeft miskraam?

A

20%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

hoeveel % van de zwangerschappen zijn onbedoeld?

A

30%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

hoelang duurt een zwangerschap?
+ verdeling?

A

40 weken, verdeeld over 3 trimesters van 13 weken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

zwangerschap: 1e trimester

A
  • kritische periode voor de ontwikkeling van de foetus
  • belangrijke organen en ledematen van de foetus ontwikkelen zich
  • eerste prenatale bezoek aan arts of verloskundige
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

zwangerschap: 1e trimester: symptomen:

A
  • vermoeid
  • misselijk
  • gevoelige borsten
  • vaak plassen
  • trek in of afkeer van voedsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

zwangerschap: 2e trimester

A
  • zwangerschap wordt zichtbaar
  • maandelijks bezoek aan arts of verloskundige (hartslag zelf en foetus, groei foetus etc.)
  • glucosetolerantie test –> testen op zwangerschapsdiabetes
  • je kan onderzoek doen naar genetische afwijkingen (wil je dat? –> psychologie een rol)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

zwangerschap: 2e trimester: symptomen:

A

geen/weinig/ niet zo veel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

zwangerschap: 3e trimester

A
  • foetus groeit van 3 pond tot 6-9 pond
  • bevalling tussen week 37-42
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

duur van een bevalling

A

1-24 uur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

zwangerschap: 3e trimester: symptomen:

A
  • extra gewicht in de buik –> moeilijker bewegen en slapen
  • vermoeidheid
  • opgezwollen voeten en/of enkels
  • lichte weeën
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

wanneer begin je met zwangerschap tellen?

A

vanaf de eerste dag van je laatste menstruatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

prenatale screening

A
  • risicoberkening
  • bijv. combinatietest of 20-weken echo
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

prenatale diagnostiek

A
  • meer zekerheid
  • bijv. NIPT, CVS-test, vruchtwaterpunctie
  • heeft risico op miskraam
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

combinatietest

A
  • prenatale screening
  • bloed en Nuchal test
  • 10-12 weken
  • o.a. om down vast te stellen
  • uitslag geeft de kans weer op een kind met afwijking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

nuchalscan

A

nekplooimeting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

20-weken echo

A
  • prenatale screening
  • groei en ontwikkeling, voldoende vruchtwater, ontwikkeling placenta
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

mogelijk te zien met 20-weken echo

A
  • waterhoofd
  • open ruggetje
  • open schedel
  • hartafwijking
  • gat/breuk
  • ontbreken nieren, armen, benen, botten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

NIPT-test

A
  • prenatale diagnostiek
  • risico’s in kaart brengen mbv bloedafname
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

CVS-test

A
  • prenatale diagnostiek
  • vlokkentest
  • klein stukje placenta in 1e trimester weghalen voor onderzoek
  • minder vaak gebruikt na komst van de NIPT-test
  • kans op miskraam 1 op 100
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

vlokkentest

A

CVS-test

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

amniocentisis-test

A

vruchtwaterpunctie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

vruchtwaterpunctie

A
  • prenatale diagnostiek
  • chromosomale afwijkingen opsporen
  • minder gedaan sinds NIPT-test komst
  • kans op miskraam 1 op 200
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

problemen rondom zwangerschap en gynaecologie

A
  1. prenatale depressie
  2. postnatale depressie
  3. postnatale psychose
  4. perinatale angst
  5. perinataal verlies
  6. vruchtbaarheid
  7. menopauze
  8. seksuele problemen
  9. incontinentie voor urine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

prenatale depressie

A

depressie bij zwangere vrouwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

prevalentie van prenatale depressie

A
  • 8.5-11% van de bevolking (ongeveer gelijk met de gemiddelde bevolking)
  • 50% van hen zal postnatale depressieve symptomen ontwikkelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

gevolgen van prenatale depressie

A

van invloed op moeder én kind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

behandeling van prenatale depressie

A

CGT (individueel, groep, face-to-face of via internet)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

postnatale depressie

A

depressie die ontstaat binnen 4 weken na de bevalling

60
Q

symptomen van postnatale depressie

A

vergelijkbaar met klassieke depressiesymptomen
- vermoeid, geen zin in activiteiten, psychomotor retardation of juist agitation
met bijkomende moeilijkheid om voor baby te zorgen én schuldgevoel

61
Q

psychomotor retardation

A

traag in bewegingen

62
Q

psychomotor agitation

A

onbewuste bewegingen

63
Q

gevolgen postnatale depressie

A

invloed op
1. vrouw,
2. op baby,
3. op de relatie tussen vrouw en baby,
4. op de relatie tussen vrouw en partner

64
Q

risicofactoren postnatale depressie

A

o.a.
- geschiedenis met depressies
- angst tijdens zwangerschap
- neuroticisme
- laag zelfbeeld
- slechte sociale steun

65
Q

stressoren gerelateerd aan postnatale depressie

A

o.a.
- onafhankelijkheid
- verstoringen van de slaap
- verwachtingen vs realiteit
- minder tijd voor partner
- sociaal isolement
- saai dagelijks leven

66
Q

prevalentie postnatale depressie

A

10-16% van de zwangerschappen

67
Q

vragenlijst voor postnatale depressie

A

Edinburgh postnatal depression scale

68
Q

kan postnatale depressie voorkomen worden

A

meta-analyse: kan, maar moet je wel bijvoorbeeld intensief bij mensen thuis komen

69
Q

behandeling postnatale depressie

A

Zoals normale depressie:
- aandacht aan eventuele relationele problemen en nieuw moederschap
- psychologische en psychosociale interventies zijn effectief
- antidepressiva let (let op borstvoeding)
als de vrouw waanideeën heeft, kind iets wil aan doen of suïcidaal is:
- ziekenhuisopname

70
Q

postnatale psychose

A
  • psychose die in de eerste 4 weken na de zwangerschap/bevalling optreedt
71
Q

prevalentie postnatlae psychose

A

1 of 2 op de 1000

72
Q

kans op terugval bij postnatale psychose

A

70%, dus screening is essentieel

73
Q

symptomen van postnatale psychose

A
  • depressieve of euforische stemmingen
  • stemmingswisselingen
  • onsamenhangende gedachten of gedrag
  • grandioze of bizarre wanen
  • hallucinaties
  • zelfmoordgedachten of over ombrengen van het kind
  • plotselinge verandering met hoe je ervoor was
74
Q

behandeling postnatale psychose

A
  • zo snel mogelijk, eventuele ziekenhuisopname
  • meestal farmacotherapie met CGT
  • psychotherapie, zoals gezinsgerichtetherapie of interpersoonlijke therapie helpt ook best goed
75
Q

perinatale angst

A

tijdens zwangerschap: verhoogd risico op algemene angstssymptomen en opkomende terugval van specifieke angstsymptomen

76
Q

perinatale angst geassocieerd met

A

verschillende zwangerschapscomplicaties, zoals
1. te vroege bevalling
2. laag geboortegewicht
3. zwangerschapsvergiftiging
4.problemen met band opbouwen

77
Q

is perinatale angst voor of na de bevalling?

A

kan allebei
bijvoorbeeld: vorige kind had complicaties –> vrouw vraagt om keizersnede

78
Q

behandeling van perinatale angst

A

CGT, ook om de hoeveelheid onnodige keizersnedes omlaag te krijgen

79
Q

perinataal verlies

A
  • miskraam of doodgeboorte, is stressvol
  • kan fysieke of psychische pijn veroorzaken
80
Q

miskraam

A
  • dood van foetus < 20 weken
  • in 15% van de zwangerschappen
  • is een risicofactor voor depressieve symptomen/ -stoornis
  • minder steun door taboe
81
Q

doodgeboorte

A
  • dood van foetus > 20 weken
  • in 1% van de zwangerschappen
82
Q

behandeling van perinataal verlies

A
  • communicatie over miskraam
  • rouwen mag
  • gevolgen voor toekomstige zwangerschap bespreken
  • coping/omgaan met mensen die ook zwanger zijn, kan pijnlijk zijn (waarom ik?)
  • evt. koppeltherapie
  • evt. CGT
  • evt. mindfulness
  • evt. IPT
83
Q

onvruchtbaarheid

A

12 maanden adequaat getimede geslachtsgemeenschap die niet resulteert in conceptie

84
Q

wanneer het meest vruchtbaar? (leeftijden)

A
  • tussen 18 en 34 jaar
  • vruchtbarheid neemt af tussen 35-40 jaar
85
Q

prevalentie vruchtbaarheidsproblemen

A

17.5% van de paren wereldwijd

86
Q

etiologie

A

leer van de oorzaken of verklaringen

87
Q

etiologie vruchtbvaarheidsproblemen

A

40% bij de man, 40% bij de vrouw, 20% onbekend of beide

88
Q

doel van evaluatie van onvruchtbaarheid

A
  • oorzaak vaststellen (met vruchtbaarheidstests)
  • behandelingsmogelijkheden bieden en bespreken
  • prognose geven
  • emotionele steun
89
Q

prognose

A

uitspraak over het vermoedelijk verloop van iets

90
Q

hoeveel % van de vrouwen binnen een jaar zwanger?

A

85%

91
Q

hoeveel % van de vrouwen na meer dan een jaar zwanger?

A

5%

92
Q

hoeveel % van de vrouwen blijft onvruchtbaar?

A

10%

93
Q

onvruchtbaar betekent niet

A

nooit meer kinderen, er zijn namelijk verschillende methodes om toch kinderen te krijgen

94
Q

behandelopties bij onvruchtbaarheid

A
  • leveren vaak veel stress en spanning op
  • ICSI
  • IVF
95
Q

ovulatie-inductie

A
  • bijwerkingen van ovulatie in de gaten houden
  • soms gecombineerd met intra-uteriene inseminatie
  • voor 4-6 cycli
96
Q

bijwerkingen van ovulatie

A
  • emotionele labiliteit
  • problemen met het korte termijn geheugen
  • gevoelige borsten
  • opgeblazen gevoel in de buik
  • ongemak in de bekken
97
Q

ICSI

A
  • Intracytoplasmatiassche sperma injectie
  • onderdeel van IVF
  • embryoloog pakt één zaadcel en injecteert die in een eicel
98
Q

waarom ICSI?

A

als de man:
1. vermindert vruchtbaar is
2. lage kwaliteit sperma heeft
3. lage mobiliteit sperma heeft

99
Q

IVF

A
  • in-vitrofertalisatie
  • eicellen in lab bevrucht en meerdere embryos worden teruggeplaatst
  • eventuele overige embryos ingevroren
  • succesie: 20% per poging
  • hogere kans op meerling
  • ook gebruikt bij donorsperma of donoreicel
100
Q

bij welke onvruchtbaarheidsbehandeling is er meer kans op een meerling?

A

IVF, omdat er meerdere bevruchte eicellen terugggeplaatst worden

101
Q

Waarom IVF?

A

bij ernstige endometriose of slechtwerkende eileiders

102
Q

endometriose

A

baarmoederslijmvlies ook buiten de baarmoeder

103
Q

IVF en stress

A
  • studie 1: 20% van de vrouwen ervaart een reactieve depressie na mislukte IVF poging
  • IVF geassocieerd met verhoogde kans op stress
  • er zijn ook beschermende factoren
104
Q

reactieve depressie

A

een depressie naar aanleiding van een gebeurtenis

105
Q

IVF geassocieerd met verhoogde kan op stress

A
  • controleverliesgevoel
  • zichzelf de schuld geven van mislukken van IVF
  • gebruik van ontsnapping als copingmechanisme
106
Q

beschermend tegen IVF-stress is

A
  • optimisme, ervaren dat het niet jóúw schuld is
107
Q

psychologische leed van onvruchtbaarheid

A
  • aanpassing aan diagnose
  • besluitvorming over de behandeling
  • kan leiden tot depressieve symptomen/ -stoornis
  • impact op relatie met partner
  • gevolgen voor de relatie met anderen?
108
Q

hoe vroeger gedacht werd over onvruchtbaarheid

A

stress –> onvruchtbaarheid

109
Q

hoe nu gedacht wordt over onvruchtbaarheid

A

onvruchtbaarheid –> stress

110
Q

beoordeling van onvruchtbaarheid

A
  • vaak al voor IVF al gesprek met psycholoog
  • semigestructureerd interview (geschiedenis, coping, traject, keuzes etc.)
  • psychologisch testen op bijvoorbeeld depressie
111
Q

doel van psycholoog in IVF-traject

A

voor de behandeling:
- voorbereiden: verwachtingen, ethisch, legaal, meerling? toekomst
contra-indicatie voor behandeling
- drugsverslaving + chaotische levensstijl = geen IVF-traject
- beide partners moeten het willen
-

112
Q

POP-poli is voor

A
  • vrouwen die zwanger zijn of kinderen willen
  • die ook psychische problemen ervaren en/of daarvoor medicijnen gebruiken
  • die hun zwangerschap of bevalling als traumatisch hebben ervaren
113
Q

POP-poli opzet

A
  • combi van psychiatrie, verloskunde en geneeskunde
  • diagnose en behandeling van psychologische problemen
  • advies over medicijngebruik tijdens zwangerschap
  • onderwijs of begeleiding
  • ziekenhuisopname of intensieve thuiszorg
  • ambulante multidisciplinaire nazorg
114
Q

menopauze

A

beëindiging van de menstruatie en niet meer vruchtbaar

115
Q

gemiddelde leeftijd van menopauze

A

51 jaar, dus 30% van het leven na de menopauze

116
Q

symptomen van menopauze

A

o.a.
- opvliegers
- osteoporose
- hart- en vaatziekten (bij 50% van de vrouwen na menopauze)
- genitale atrofie

117
Q

osteoporose

A

onomkeerbare vermindering van botmassa

118
Q

genitale atrofie

A
  • genitale weefsel wordt dun, minder elastisch en minder goed doorbloed
  • kan seksueel functioneren beïnvloeden
119
Q

oorzaken van de symptomen van de menopauze

A

vermindering van het hormoon oestrogeen

120
Q

behandeling van menopauze

A

hormonen (oestrogeen) slikken
LET OP: bijwerkingen (verhoogde kans op kanker bijv.)

121
Q

problemen rond menopauze kan ook komen doordat:

A

in deze fase verschillende gebeurtenissen plaatsvinden:
- kinderen uit huis
- ouders ziek of sterven
- eventueel een instabiel huwelijk of een partner die overlijdt

122
Q

seksuele problemen tijdens de menopauze

A
  1. verminderd seksueel reactievermogen
  2. dyspareunie (pijn)
  3. verminderde seksuele frequentie
  4. verminderd seksueel verlangen
123
Q

oorzaken van seksuele problemen tijdens de menopauze

A

Hormonale veranderingen:
- genitale weefsel dun, minder doorbloed en minder elastisch
Psychologische en sociale veranderingen:
- ander lichaamsbeeld
- verlies of onbeschikbaarheid partner
- verandering in behoefte aan seks

124
Q

Klopt dit: depressie hoort bij menopauze?

A

NEE, cijfers van depressie voor en na menopauze zijn gelijk

125
Q
A
125
Q

psychologische problemen rondom menopauze zijn erger in het westen of oosten?

A

westen: er bestaan hier negatieve verwachtingen over de menopauze

126
Q

bij menopauze: complex samenspel tussen

A
  1. hormonale vatbaarheid
  2. psychosociale vaardigheden
  3. algemeen welzijn
  4. andere factoren die beroep doen op coping
127
Q

behandeling van menopauze

A
  • meer inzicht door symptoomdiagrammen
  • symptoomdagboek
  • hormonen voorschrijven
  • ondersteunen van leefstijlaanpassingen
  • CGT
  • ontspanningsinterventies
  • psycho-educatie
128
Q

hoeveel % van de vrouwen heeft minstens 1 seksueel probleem?

A

43%

129
Q

eventuele gevolgen van seksuele problemen:

A
  • verstoren van relaties
  • lagere Quality of Life (QoL)
130
Q

4 categoreiën van seksuele disfunctie

A

VAPO:
1. Verlangen
2. Arousal
3. Pijn
4. orgasmen

131
Q

4 categoreiën van seksuele disfunctie: verlangen

A

minder verlangen of seksuele afkeer

132
Q

4 categoreiën van seksuele disfunctie arousal

A

gebrek aan opwinding, wat persoonlijk leed veroorzaakt

133
Q

4 categoreiën van seksuele disfunctie: pijn

A

bijv.dyspareunie en vaginisme

134
Q

4 categoreiën van seksuele disfunctie: orgasmen

A

vertraging of afwezigheid ervan, wat persoonlijk leed veroorzaakt

135
Q

interventies voor seksuele problemen/disfuncties

A
  • interdisciplinair
  • belangrijk: focus op het hele probleem (sociaal, fysiek etc)
  • individueel, in groep, met partner, online
136
Q

urine-incontinentie

A
  • “onvrijwillig urineverlies dat sociaal of hygiënisch probleem vormt”
  • is een symptoom, geen aandoening op zichzelf
  • GEEN normaal aspect van ouder worden
  • het is niet onomkeerbaar
  • de meeste mensen die dit hebben zoeken geen behandeling
137
Q

Waar of niet waar: urine-incontinentie is een normaal aspect van ouder worden?

A

Niet waar!

138
Q

Waar of niet waar: urine-incontinentie is een aandoening?

A

Nee, het is een symptoom, geen aandoening

139
Q

Waar of niet waar: Urine-incontinentie is blijvend?

A

Niet waar

140
Q

gevolg urine-incontinentie

A

lagere QoL

141
Q

2 van de vele soorten incontinentie:

A
  1. stress
  2. drang
142
Q

soorten incontinentie: 1. stress

A

er is druk vanaf je buik (bijvoorbeeld door hoesten of lachen), waardoor je urine verliest

143
Q

soorten incontinentie: 2. drang

A

je blaas wordt opeen gestimuleerd door
1. infectie of
2. neurologische stoornis

144
Q

Behandelingen voor urine-incontinentie

A
  • verandering in leefstijl
  • fysiotherapie
  • chirurgische behandeling
  • farmacologie
  • CGT om symptomen te behandelen
145
Q

houd hier rekening mee als je gaat werken met gynaecologische patiënten

A
  1. doel = helpen met hun problemen
  2. geef passende feedback aan doorverwijzende arts
  3. neem contact op met gynaecologen
  4. probeer deel te zijn van multidisciplinaire teams
  5. ga naar gynaecologische congressen
  6. specialiseer je in gynaecologische behandelingen
146
Q
A