Hoofdstuk 13 - Paragraaf 13.8 - 13.13 Flashcards

1
Q

Wat is ‘situationism’?

A

De theorie dat gedrag meer wordt bepaald door situaties dan door persoonlijkheidskenmerken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is ‘self-monitoring’?

A

Dat je gevoelig bent voor signalen van situationele geschiktheid.

Hoog in self-monitoring: je past je gedrag aan op de situatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het ‘cognitive affective processing system’?

A

Dat mensen op voorspelbare manieren reageren op specifieke omstandigheden. Als A, dan B.

Walter Mischel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het verschil tussen ‘strong situations’ en ‘weak situations’?

A

Een sterke situatie (zoals een begrafenis) heeft de neiging het vertoon van persoonlijkheid te ontmoedigen. Een zwakke situatie (zoals met vrienden zijn), zorgt ervoor dat mensen zich vrijer kunnen gedragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is ‘interactionism’?

A

De theorie dat gedrag mede wordt bepaald door situaties en onderliggende disposities.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een ‘trait’?

A

Een kenmerk dat consistent is in tijd en bij situaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is ‘rank-order stability’?

A

Wanneer er geen verschil is in waar een persoon staat met een kenmerk, in relatie tot andere personen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn ‘mean-level changes’?

A

Mensen die in het zelfde stadium van hun leven, dezelfde veranderingen in personaliteit ervaren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn ‘idiographic approaches’?

A

Persoonsgerichte benaderingen voor het beoordelen van persoonlijkheid, die zich richten op individuele levens en hoe verschillende kenmerken in unieke personen worden geïntegreerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn ‘nomothetic approaches’?

A

Benaderingen voor het beoordelen van persoonlijkheid die zich richten op de variatie in gemeenschappelijke kenmerken van persoon tot persoon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het verschil tussen ‘central traits’ en ‘secondary traits’?

A

Central traits zijn eigenschappen die unieker zijn voor een specifiek iemand. Secondary traits zijn minder persoonlijk en globaler.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn ‘projective measures’?

A

Persoonlijkheidstests die de neiging onderzoeken om op een bepaalde manier te reageren door mensen dubbelzinnige stimuli te laten interpreteren.

(Bijv. De Rorschach inkblot test/de Thematic Apperception Test, TAT)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat wordt er bedoeld als een trait ‘evaluative’ is?

A

Dan is het een eigenschap/trait die in de samenleving zeer gewaardeerd wordt.

(Bijv. Creativiteit.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het ‘self-concept’?

A

Een web van informatie die je weet en gelooft over jezelf.

(Gender, leeftijd, karaktereigenschappen etc.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het ‘self-schema’?

A

Een kennisstructuur die herinneringen, overtuigingen, en generalisaties over jezelf bevat. Dit helpt mensen informatie over zichzelf efficiënt waar te nemen, te organiseren, te interpreteren en te gebruiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het ‘working self-concept’?

A

De kennis die tijdens een directe ervaring beschikbaar is.

(Een man in een groep vrouwen zal eerder ‘man’ in zijn zelfomschrijving zetten dan wanneer hij omringd is met alleen maar mannen)