162.1 Flashcards
(30 cards)
1
Q
de ingang
A
der Eingang
2
Q
de speler
A
der Spieler
3
Q
het sportveld
A
der Sportplatz
4
Q
de trainer
A
der Trainer
4
Q
de vereniging
A
der Verein
5
Q
de wedstrijd
A
der Wettkampf
5
Q
het voetbalveld
A
der Fußballplatz
5
Q
de afspraak
A
die Verabredung
6
Q
de conversatie
A
die Unterhaltung
7
Q
de discussie
A
die Diskussion
8
Q
de fluit
A
die Flöte
9
Q
de serie
A
die Serie
10
Q
het team
A
die Mannschaft
11
Q
de tekening
A
die Zeichnung
12
Q
de viool
A
die Geige
13
Q
het computerspel
A
das Computerspiel
14
Q
het doelpunt
A
das Tor
15
Q
het drumstel
A
das Schlagzeug
16
Q
het feest
A
das Fest
17
Q
het instrument
A
das Instrument
18
Q
de piano
A
das Klavier
19
Q
het publiek
A
das Publikum
20
Q
het resultaat
A
das Ergebnis
21
Q
het stadion
A
das Stadion
22
de training
das Training
23
afspreken
sich verabreden
24
afzeggen
absagen
25
bakken
backen
26
bekijken
sich ansehen
27
de hal
die Halle
