176-204 Flashcards
(29 cards)
1
Q
Servare
A
Bewaren, redden
Servo
2
Q
Vocare
A
Roepen, noemen
Voco
3
Q
Manere
A
Blijven
Maneo
4
Q
Possidere
A
Bezitten, beheersen
Possideo
5
Q
Ridere
A
(Uit)lachen
Rideo
6
Q
Reperire
A
Vinden, te weten komen
Reperio
7
Q
Scire
A
Weten
Scio
8
Q
Nescire
A
Niet weten
Nescio
9
Q
Nemo
A
Niemand
Onbepaald voornaamwoord
Mannelijk
10
Q
Nihil
A
Niets
Onbepaald voornaamwoord
Onzijdig
11
Q
Maxime
A
Zeer, het meest
Bijwoord
12
Q
Si
A
Als
Voegwoord
13
Q
Ecce
A
Kijk
Tussenwerpsel
14
Q
Capillus
A
Het haar
Capilli
15
Q
Porta
A
De poort
Portae
16
Q
Provincia
A
De provincie
Provinciae
17
Q
Terra
A
De aarde, het land
Terrae
18
Q
Fons
A
De bron
Fontis
19
Q
Pes
A
De voet (als lengtemaat: 30 cm)
Pedis
20
Q
Vigilare
A
Waken
Vigilo
21
Q
Terrere
A
Bang maken
Terreo
22
Q
Timere
A
Vrezen, bang zijn
Timeo
23
Q
Primum
A
Eerst, voor het eerst
Bijwoord
24
Q
Deinde
A
Daarna
Bijwoord
25
Denique
Ten slotte
Bijwoord
26
Numquam
Nooit
Bijwoord
27
Tandem
(Uit)eindelijk
Bijwoord
28
At
Maar
Voegwoord
29
Cum
Toen, wanneer
Voegwoord
