1B1: W4 Flashcards

1
Q

Wat is je atp opbrengst?

A

NADH pompt 10 H+ naar buiten / 4 = 2,5
FADH2 pomp 6 H+ naar buiten / 4 = 1,5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is necrose?

A
  • cellen zwellen op
  • macrofagen veroorzaken ontstekingsreacties
  • verlies membraan
  • lysosomen die gaan lekken –> degradatie DNA
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is apoptose?

A
  • cellen krimpen
  • buurcellen nemen ze op –> minder ontsteking
  • blebbing: netjes verpakte organellen
  • pro-apoptotische eiwitten
  • chromatine condensatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Noem 3 vormen van necrose?

A
  1. coagulatie necrose –> Zonder kern
  2. vervloeiende necrose/ liquefactie: eiwit afbraak door ontstekingscellen
  3. verkazende necrose
  4. vet necrose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke serummarkers van celdood in het hart? ( In volgorde van begin schade)

A
  1. myoglobine: na een dag weg / lage concentratie
  2. Cardiale troponine na acuut myocard infarct zichtbaar na een paar tot 6 dagen => hoogste concentratie in het bloed
  3. CK-MB: na acuut myocard infarct. lage concentratie en eerder weg dan 6 dagen
  4. Cardiale troponine na instabiele AP: halve dag tot 2 dagen. ook lage concentratie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is NETose?

A

cel mengt inhoud en spuugt DNA uit als een visnet. Dit is gedecoreerd met enzymen en bacterieen tegelijkertijd gevangen kunnen worden.
DNA bedekt met :
bacterieen
protrombogeen vwf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het verschil tussen primaire en secundaire hemostase?

A
  1. Primaire hemostase:
    - vasoconstrictie van gladde spiercellen
    - VWF ( uit Weibel-palade bodies) : plakkerige draden met trombocyten
    - ADP en TXa2
  2. Secundaire hemostase:
    - Stabiliseren van de bloedplug met stollingscascade
    - m.b.v. stollingsfactoren wordt trombine geactiveerd waarbij trombine en fibrine worden aangemaakt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke type VWF ziektes heb je?

A

Type I: Verminderd VWF
Type II: niet goed werkend VWF
Type III: HELEMAAL GEEN VWF.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke behandelingen hebben we voor VWF?

A
  1. Intraveneus: VWF/FVIII toedienen
  2. Intraveneus: DDAVP: vrijmaken uit weibel-palade bodies
  3. Tranexaminezuur: REMT fibrinolyse ( verminderde afbraak stolsel)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke stollingsfactoren zijn Vit K afhankelijk?

A

Stollings factor 2 (thrombine)
2, 7 , 9 en 10 VIT K afhankelijk
APC + protein S

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke bloedingsziektes vallen onder secundaire hemostase?

A

Stolsel kan je niet stabiliseren
1. Hemofilie A:
tekort aan factor 8
2. Hemofilie B:
tekort aan factor 9

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de behandeling bij Hemofilie?

A
  1. intraveneus : FV8 en FV9
  2. nasaal: weibel palade bodies afgifte, bij een beetje factor 8
  3. tranexaminezuur ( remt fibrinolyse, tablet) minder snelle afbraak
  4. Emicizumab: andere cofactor functie subcutaan
  5. gentherapie: Mutatie factor 8 en 9 corrigeren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat zorgt voor de negatieve feedback van de secundaire hemostase?

A
  1. APC- en protein S remmen factor 5 en 8 voor de negatieve terugkoppeling
  2. TFPI: remt TF8a
  3. Antithrombine remt thrombine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is aPTT en PT?

A

aPTT: geactiveerde partiele thromboplastine tijd ( RONDJE)
PT: prothrombine tijd

allebei horen bij secundair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe behandel je Acuut coronair syndroom?

A
  1. revascularisatie
  2. medicamenteus
  3. lifestyle
  4. cardiale revalidatie iedereen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is stemi en non-stemi en wat zie je op ECG?

A
  1. STEMI: thrombus obstrueert heel vat
    - ST- elevatie
    - Revascularisatie binnen 60 minuten
    - transmuraal gehele wand
  2. NON STEMI: thrombus obstrueert vat gedeeltelijk
    - ST depressie
    - T- top inversie
    - Revascularisatie binnen 1 dag
    NON-transmuraal: alleen binnenwand
15
Q

Welke anti-ischemische medicatie gebruik je voor de behandeling van stabiel AP?

A
  1. calcium antagonisten (nifidepine of anodipine) voor hypertensie
  2. Beta blokker Bij hartfrequentie hoger dan 90 wordt
  3. Als er steeds klachten zijn wordt er langwerkende nitraat toegevoegd
15
Q

Hoe behandel je stabiele AP?

A
  1. lifestyle
  2. medicamenteus
  3. revascularisatie
  4. cardiale revalidatie
15
Q

Welke medicatie gebruik je bij het voorkomen van events bij stabiel AP?

A
  1. Statines: worden gebruikt voor verlagen van LDL cholesterol
  2. Stanole: ezetimibe wordt gebruikt. Als statines niet werken . Vermindert opname van cholesterol van darmen verhindert. Dit werkt minder goed dan statine, want het vermindert minder goed het LDL cholesterol. Het heeft echter pleiotrope effecten zoals statines
15
Q

Wat is NIET het effect van revalidatie?

A
  1. geen reductie van mortaliteit
  2. Geen verlaging risico myocard infarct
15
Q

Welke medicatie geef je tijdens revascularisatie?

A
  1. heparine = antistolling
  2. anti plaatjes = aspirine, clopidogrel
16
Q

Welke medicatie geef je NA revascularisatie? GOLDEN FIVE

A
  1. Aspirine
  2. P2Y12: receptor inhibitor.
  3. ACE remmer
  4. beta blokker
  5. statine:
16
Q

Wat doorbloed de RCA?

A
  1. Onderkant en achterste gedeelte van het hart
  2. recher ventrikel
  3. posterior 1/3e deel van interventriculaire septum
  4. posteromediale papillairspier en geleidingssysteem
16
Q

Wat doorbloed de cx ( circumflex) ?

A
  1. zijkant
  2. laterale en posterior gedeelte van het hart
  3. anterolaterale papillairspier
17
Q

Wat doorbloed de LAD (=left anterior descending) ?

A
  1. Voorwand
  2. apex
  3. voorste 2/3e gedeelte van het interseptum
  4. anterolaterale papillairspier
  5. septale takken en diagonale takken
18
Q

Wat zie je bij een onderwand infarct op de ECG?

A

Een infarct met ST elevatie in de afleidingen II, III en aVF

ST elevatie afleiding II > III –> afsluiting ramus circumflexus(LV)

ST elevatie afleiding III> II
–> afsluiting RCA ( rechterventrikel)

19
Q

Wanneer ontstaat er een totaal AV blok?

A

Afsluiting van RCA.

20
Q

Wanneer zie je papillairspier ruptuur?

A

RCA occlusie = POSTERMEDIALE papillair spier

21
Q

Wanneer zie je ventrikel septum ruptuur?

A

LAD occlusie