1B3 - W11 - HC2 Pathogenese van longfibrose Flashcards

(36 cards)

1
Q

Vormen van longfibrose:

A
  • IPF
  • Sarcoïdose
  • Pneumoconioses
  • Chronische hypersensitieve pneumonitis
  • CTD-ILD
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat doet de type II pneumocyt in de alveolus?

A

Maakt surfactant, doet aan proliferatie en epitheliale regeneratie (kan type I pneumocyt worden).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarvoor dient een type I pneumocyt?

A

Voor gaswisseling (oppervlakte 95-97%).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat doen telomeren en waar zitten ze?

A

Telomeren zitten aan het uiteinden van de chromosomen en beschermen de cel en het genetisch materiaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Schade aan longepitheel kan ontstaan door:

A
  • Roken
  • Werkgerelateerd/milieu
  • Viraal
  • Reflux
  • Microbioom
  • Inflammatie
  • Medicatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat gebeurt er bij een inflammatie?

A
  1. Vasodilatatie
  2. Permeabiliteit stijgt
  3. Chemotaxis
  4. Cel influx.

Inflammatie wordt gevolgd door proliferatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat gebeurt er bij proliferatie?

A
  1. Collageen depositie (fibroblasten)
  2. Granulatie weefsel
  3. Nieuw epitheel
  4. Contractie van myofibroblasten

Proliferatie wordt gevolgd door remodullering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat gebeurt er bij remodullering?

A

Fibroblast accumulatie en collageen dispositie > STOP-signaal.

Remodullering is het gevolg van hemostase, inflammatie en proliferatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat komt er in een long met fibrose voor?

A

TGF-B1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waaruit bestaat verbinding tussen cel en matrix?

A

Uit integrines en LAP, met hiertussen cytokines.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een behandeling voor fibrose?

A
  • Nintedanib (IPF en progressieve longfibrose)

- Pirfeniodon (IPF)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waar muteert een fibroblast verder tot?

A

Fibroblast > myofibroblast > collageen/matrix

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waar lokaliseren zich voornamelijk interstitiële longziekten?

A

In het interstitium van de longen (deel tussen epitheel van alveoli)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Interstitiële longziekten vallen onder de….

A

Restrictieve longziekten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Voorbeelden van obstructieve longziekten zijn:

A

Astma en COPD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waardoor kan een verkleind TLC bij een restrictieve longziekte ontstaan?

A
  • Thoraxafwijkingen
  • Spierziekten
  • Overgewicht
  • Interstitiële longziekten
17
Q

Welk type collageen zit er vaak teveel in de longen bij longfibrose? En hoe komt dit?

A

Collageen type I en III (geproduceerd door fibroblasten)

Door overmatige vorming van bindweefsel tijdens een herstelproces na schade.

18
Q

Wat is kenmerkend voor IPF?

A
  • Progressieve kortademigheid met eventuele hoestklachten

- Crepitaties en clubbing

19
Q

Wat is een van de belangrijkste oorzaken van IPF?

A

Een afwijking in type II alveolaire epitheelcel/pneumocyt (ATII)

20
Q

Wat is de functie van een type II alveolaire epitheelcel/pneumocyt (ATII)?

A
  • Zorgt dat je alveoli niet dichtklappen (functie binnen surfactant productie).
  • Regeneratie
21
Q

Wat zijn oorzaken van inactieve ATII-cellen?

A
  • ER stress:
    Surfactant eiwitten worden als gevolg van een mutatie niet goed gevouwen waardoor deze vastlopen in het ER > cel in apoptose.
  • Telomerase:
    Wanneer telomerase niet meer werkt, raakt het DNA van de ATII-cel steeds meer beschadigd > versnelde veroudering van de ATII-cel.
22
Q

Wat gebeurt er in fase I - hemostase?

A
  • Lekking van plasma (oedeem) > plaatjesaggregatie en stollingscascade.
  • Trombine en fibrine vormen hyaline membranen.
  • Vasoconstrictie.
23
Q

Welke medicijnen kunnen fase I - hemostase, voorkomen?

A

Antistollingsmiddelen

24
Q

Welk beeld wordt er in fase I - hemostase gezien, en waar verder ook?

A

Diffuse alveolaire schade (DAD)

Dit beeld wordt verder ook gezien bij ARDS en AIP.

25
Wat gebeurt er in fase II - inflammatie?
- Vasodilatatie - Toename vaatpermeabiliteit - Chemotaxie en een cellulaire response
26
Welke medicijnen kunnen fase II voorkomen?
Ontstekingsremmers
27
Wat gebeurt er in fase III - proliferatie?
- Epitheelcellen migreren naar de randen. | - Myofibroblasten contraheren en trekken de wandranden naar elkaar toe.
28
Waarvoor zorgen endotheelcellen?
Voor angiogenesis
29
Waarvoor zorgen fibroblasten?
Voor ECM-formatie
30
Welke medicijnen kunnen fase III voorkomen?
Proliferatie remmers
31
Wat gebeurt er in fase IV - remodullering?
- Ophoping fibroblasten en depositie van collageen beëindigd
32
Welke fase gaat er bij fibrose niet goed, en hoe komt dit?
Fase IV De myofibroblasten verdwijnen niet en zorgen door contractie en het blijven produceren van matrix ervoor dat de longen kleiner worden.
33
Welke medicijnen kunnen fase IV in de toekomst verbeteren?
Stamceltherapie
34
Nadeel vroeger van antistolling?
Toename mortaliteit en ernstige bijwerkingen
35
Nadeel vroeger van prednison?
Hogere mortaliteit en ziekenhuisopnames
36
Fibrose zit vaak in het basale gedeelte van de longen doordat:
- Door pepsines in het maagzuur > fibrose. | - Door collaps van alveoli, treedt eerder op bij kleine dan bij grote alveoli (honeycombing).