1C2 week 1 Flashcards

(49 cards)

1
Q

Waarom zetten erytrocyten glucose om in lactaat?

A

ery’s hebben geen mitochondrien en kunnen geen aerobe glycolyse doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

hoeveel ATP kost glycogenese en glycogenolyse?

A

glycogenese: 2 ATP
glycogenolyse: 0 ATP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

hoe wordt NADH gereoxideerd voor de aerobe glycolyse?

A

d.m.v. de malaat-aspartaat shuttle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hoe komt de lever in gevaste toestand aan genoeg ATP?

A

door beta-oxidatie van vetzuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

waar vindt ketogenese plaats en waar kunnen ketonlichamen gebruikt worden.

A

vindt alleen plaats in de lever en kan overal gebruikt worden behalve de lever

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

in welke reacties speelt HMG-CoA synthase een rol?

A

productie van ketonlichamen maar ook cholesterol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat zijn de normaalwaarden van BMI?

A

tussen de 18,5 en de 24,9

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat zijn de normaalwaarden van de taille-heup ratio?

A

vrouw: < 0,8
man: < 0,95

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe bevordert insuline de vetopslag?

A

bevorderen opname glucose in vetweefsel
remming van HSL
stimuleren LPL

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waar zit welke GLUT en zijn deze insuline afhankelijk?

A

GLUT2: in de lever en pancreas is insuline-onafhankelijk
GLUT4: in de spier- en vetcellen en is insuline-afhankelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waarom is de GLUT transporter in de lever insuline onafhankelijk?

A

Anders kan tijdens het vasten de glucose niet naar buiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is de energieinhoud per gram voor:
koolhydraat
eiwit
vet
alcohol
vezels

A

4 kcal
4 kcal
9 kcal
7 kcal
1,5-2 kcal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

welke 3 manieren zijn er om energieverbruik te meten?

A
  • directe calorimetrie: in een kamer arbeid verrichten en dan wordt de temperatuurstijging gemeten
  • indirecte calorimetrie: het meten van het zuurstofverbruik
  • double labelled water methode: gelabeld water drinken, kijken naar verhouding 2H:18O in urine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

in welke verhouding vindt dagelijks je energieverbruik plaats?

A

60%: basaalmetabolisme
20-30%: fysieke activiteit
10%: adaptieve thermogenese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat zijn de BMI classificaties?

A

< 18,5: ondergewicht
18,5 - 24,9: gezond gewicht
25-29,9: overgewicht
30-39,9: obesitas
> 40: morbide obesitas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de nadelen van BMI meten?

A

leeftijd- en sekse onafhankelijk, zegt niks over spiermassa en verschilt voor verschillende populaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat betekenen de volgende termen:
- vrije vetmassa
- lean body mass
- vetvrije massa

A

vrije vetmassa: niet essentieel vet + opslagvet
lean body mass: weefsel + essentieel vet
vetvrije massa: overig weefsel wat geen vet is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat zijn de functies van essentieel vet?

A
  • steun aan de buikorganen
  • beschermend effect
  • lichaamsisolatie
  • belangrijke energiebron
  • bron van hormonen en cytokines
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

welke meetmethodes zijn er voor de lichaamssamenstelling?

A
  • huidplooidiktemeting: zegt niks over visceraal vet, grote ruimte voor error
  • waist-to-hip-ratio: vrouwen: < 0,8. mannen: < 0,95
  • bio-elektrische impedantie analyse: stoompje door het lichaam heen, wordt erg beinvloed door de hydratietoestand van het lichaam
  • beeldvorming: CT, MRI, DEXA-scan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

waarom is veel buikvet gevaarlijk voor de gezondheid?

A

vetcellen rond de buik zijn erg insulineresistent en geven meer vetzuren en cytokines af na stimulatie.
Hogere kans op HVZ, hoog cholesterol en hoge bloeddruk

21
Q

wat is het nadeel van de lichaamssamenstelling meten d.m.v. DEXA-scan?

A

er kan geen onderscheid gemaakt worden tussen visceraal en subcutaan vet

22
Q

hoe worden triglyceriden vervoerd na opname in de darm?

A

verpakt in chylomicronen afgevoerd naar de lymfe, ductus thoracicus, v- subclavia, hart etc.

23
Q

wat is het verschil tussen de leverglycogeenvoorraad en de spierglycogeenvoorraad?

A

leverglycogeen wordt gebruikt om de bloedsuikerspiegel te handhaven
spierglycogeen voor bewegingsenergie

24
Q

hoelang kan je doen met je leverglycogeen voorraad?

A

4-12 uur tot max 24 uur, daarna gluconeogenese uit eiwitten

25
welke processen gebeuren er tijdens de early-refed state
eerst spierglycogeenvoorraad herstellen daarna in de lever. glycogenese, lipogenese en triglyceride synthese
26
hoe werkt de opname van vet in de well-fed state?
in chylomicronen verpakt en afgegeven aan de lymfe -> spieren en vetweefsel. LPL op endotheel van deze weefsels die de TG eruit haalt en splits in vrije vetzuren -> opgenomen. Chylomicron remnant (gevuld cholesterol) gaat naar de lever
27
welke processen vinden er plaats tijdens de production mode?
glycogenolyse gluconeogenese lipolyse ketogenese netto eiwitafbraak minder glycolyse en meer vetzuuroxidatie
28
welke hormonen zijn actief tijdens de production mode en de storage mode?
production mode: glucagon, adrenaline, cortisol, groeihormoon en schildklierhormoon storage mode: insuline
29
welke processen zijn er actief tijdens de storage mode?
glycogenese lipogenese TG synthese netto eiwitsynthese
30
wat stimuleert en inhibeert insuline?
stimuleert: - glucose opname in vet- en spierweefsel - glycolyse - glycogeen synthese - eiwitsynthese - opname ionen specifiek kalium en PO4 inhibeert: - gluconeogenese - glycogenolyse - ketogenese - proteolyse
31
beschrijf de lagen van de bijnier en welk hormoon produceren ze?
cortex: - zona glomerulosa: mineralcorticoiden bv aldosteron - zona fasciculata: glucocorticoiden bv cortisol - zona reticularis: testosteron en sekshormonen medulla: - adrenaline en noradrenaline
32
beschrijf de hypofyse-cortisol bijnieras
hypothalamus maakt CRF -> hypofyse voorkwab maakt ACTH -> bijnier maakt cortisol -> cortisol heeft invloed op de bloeddruk -> negatieve feedback naar de hypothalamus
33
hoelaat is de cortisolspiegel het hoogst?
rond 8 uur 's ochtends
34
zorgt stress voor een anabole of een katabole reactie?
katabool
35
waarom neemt de hoeveelheid ureum in de urine van iemand die langdurig vast af?
het lichaam gebruikt vooral FFA en ketonlichamen als hoofdenergiebron om de afbraak van spieren/eiwitten zo veel mogelijk te voorkomen
36
waarom wordt iemand die langdurig vast niet ketoacidotisch?
iemand die langdurig vast blijft altijd wel de insuline spiegel een beetje in stand te houden.
37
wat gebeurt er met de lactaat gevormd door de ery's?
in de gevoede toestand naar de hartspier en skeletspieren om geoxideerd te worden, in de gevaste toestand na 36 uur teruggevoerd naar de lever die er weer glucose van maakt
38
kan glycerol en vetzuren omgezet worden in glucose?
glycerol wel, vetzuren niet
39
wat is het nut van vetzuurverbranding en ketonverbranding tijdens vasten?
vetzuurverbranding: glucosesparing ketonverbranding: eiwitsparing
40
na hoeveel uur vasten is de ketonspiegel hoog genoeg voor de hersenen om er op te functioneren?
36 uur
41
noem de chemische stappen van de glycogenolyse
1. fosfaatgroep toevoegen aan glycogeen d.m.v. glycogeen fosforylase -> glucose-6-fosfaat. 2. defosforylering van glucose-6-fosfaat in de lever tot glucose en naar de bloedbaan
42
gluconeogenese kan maar in 1 orgaan plaatsvinden, welke?
de lever
43
wat is het voordeel van gluconeogenese uit glycerol?
het kost netto geen ATP
44
hoe werkt de gluconeogenese vanuit aminozuren?
uit aminozuren wordt pyruvaat of oxaalacetaat (altijd) gevormd. uit oxaalacetaat kan glucose gevormd worden (uit leucine, lysine en tryptofaan kan geen glucose gevormd worden)
45
uit welke aminozuren kan geen glucose gevormd worden?
leucine, lysine en tryptofaan
46
welke aminozuren zijn vertakt?
leucine, isoleucine en valine
47
noem de 4 stappen van de vetzuuroxidatie:
1. activering van het vetzuur 2. beta-oxidatie -> ontstaat acetyl-CoA met 2C-atomen, bij iedere splitsing komt er NADH en FADH2 vrij 3. citroenzuurcyclus, verder geoxideerd. meer NADH en FADH2 4. de elektronen in NADH en FADH2 worden gebruikt om zuurstof te reduceren -> ATP komt vrij
48
wat is One Health?
een initiatief wereldwijd om dieren- en mensengeneeskunde te verenigen. voorkomen van zoönose problemen
49
hoe bereken je de pH van een geneesmiddel?
pH = pKa + log ([A-]/[HA])