1e SO woordjes +wwvormen Flashcards
(48 cards)
1
Q
λύω
A
losmaken
2
Q
απο-θνήσκω
A
sterven
3
Q
εθέγω
A
willen
4
Q
φεύγω
A
(ont)vluchten
5
Q
χαίρω
A
blij zijn
6
Q
καί
A
ook (na een het woord)
7
Q
αλλά/αλλ’
A
maar
8
Q
ού
ούκ
ούχ
A
niet
9
Q
αεί
A
altijd
10
Q
νΰν
A
nu
11
Q
μάλα
A
erg
12
Q
τί
A
wat waarom
13
Q
ούδέν
A
niets
14
Q
λέγω
A
zeggen
15
Q
δακρύω
A
huilen (om)
16
Q
ή βασίλεια
A
de koningin
17
Q
ή θεά
A
de godin
18
Q
έξαίφνης
A
plotseling
19
Q
βάλλω
A
gooien
20
Q
ή πέτρα
A
rots, steen
21
Q
ή ανδρεία
A
moed
22
Q
ή αδελφή
A
zus
23
Q
ή βοήθελα
A
hulp
24
Q
ή οργη
A
woede
25
φέρω
brengen
dragen
26
ή βοήθεια
hulp
27
μέν
geeft aan dat er nog een zin komt met δέ
28
δέ, δ’
en, maar
29
δια-φθειιρω
te gronde richten
doden
30
ουκετι
niet meer
31
ή έορτή
feest
32
βλέπω
zien, kijken
33
ή χώρα
land
34
ή σοφία
wijsheid
35
ή μάχη
gevecht
36
ή νίκη
overwinning
37
ή γη
aarde, grond
38
έχω
hebben
(vast)houden
39
ή αρχή
begin
heerschappij
40
ω
ik
41
εις
jij
42
ει
hij
43
ομεν
wij
44
ετε
jullie
45
ουσι
zij (mv)
46
λυ-ε
maak los!
47
λυ-ετε
maakt los!
48
ειν
hele werkwoord
