§2 de bebouwde omgeving. Steden. Flashcards

1
Q

Agglomeratie

A

Stad met daaraan vastgegroeide gemeenten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Stadsgewest

A

Een stedelijk gebied waarin omringende plaatsen op verschillende manieren verbonden zijn met de stad.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Stedelijke gebied

A

Gebied waarin een aantal stadsgewesten liggen die goed met elkaar verbonden zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Verzorgingsgebied

A

Het gebied dat door één plaats wordt voorzien van goederen en diensten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Drempelwaarde

A

Het minimum aantal klanten dat nodig is om een product of dienst winstgevend aan de kunnen bieden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Reikwijdte

A

De afstand die klanten willen afleggen voor bepaalde goederen en diensten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Suburbanisatie

A

Trek vanuit de stad naar het omringende platteland.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Woningdichtheid

A

Het aantal woningen per hectare.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Draagvlak

A

Er zijn voldoende mogelijke klanten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Renovatie.

A

Opknappen van woningen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Saneren

A

Het afbreken van woningen en er nieuwe woningen voor in de plaats zetten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Compacte stad

A

Stadsvernieuwing waarbij het opvullen van lege plekken en het bouwen van nieuwe wijken tegen de oude stad uitgangspunten zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Verdichting

A

De woningdichtheid of het aantal bewoners per woning laten toenemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly