2. Quiero aprender español Flashcards
(327 cards)
1
Q
El universo
A
het universum
2
Q
het universum
A
el universo
3
Q
nada
A
niets
4
Q
niets
A
nada
5
Q
la soledad
A
de eenzaamheid
6
Q
de eenzaamheid
A
la soledad
7
Q
la historia
A
de geschiedenis
8
Q
de geschiedenis
A
la historia
9
Q
la comida
A
het eten
10
Q
het eten
A
la comida
11
Q
la música
A
de muziek
12
Q
de muziek
A
la música
13
Q
La vida
A
het leven
14
Q
het leven
A
la vida
15
Q
la vida nocturna
A
het nachtleven
16
Q
het nachtleven
A
la vida nocturna
17
Q
la literatura
A
de literatuur
18
Q
de literatuur
A
la literatura
19
Q
la naturaleza
A
de natuur
20
Q
de natuur
A
la naturaleza
21
Q
el pueblo
A
het dorp
22
Q
het dorp
A
el pueblo
23
Q
la ciudad
A
de stad
24
Q
de stad
A
la ciudad
25
escuchar
luisteren
26
luisteren
escuchar
27
ir a/al
gaan naar
28
gaan naar
ir a/al
29
el concierto
het concert
30
het concert
el concerto
31
ver
kijken
32
kijken
ver
33
la televisión
de televisie
34
la exposición
de expositie
35
de televisie
la televisión
36
de expositie
la exposición
37
salir de noche (g)
uitgaan
38
uitgaan
salir de noche (g)
39
visitar
bezoeken
40
bezoeken
visitar
41
lugar
plaats
42
plaats
lugar
43
histórico/a
historisch
44
salir a cenar
uit eten gaan
45
uit eten gaan
salir a cenar
46
cocinar
koken
47
koken
cocinar
48
ir de compras
winkelen
49
winkelen
ir de compras
50
la playa
het strand
51
het strand
la playa
52
ir de excursión
hiking
53
hiken
ir de excursión
54
leer
lezen
55
lezen
leer
56
jugar a (ue)
spelen
57
spelen
jugar a (ue)
58
historisch
historico/a
59
el videojuego
het videospel
60
het videospel
el videojuego
61
hacer (g)
doen, maken
62
doen, maken
hacer (g)
63
El curso
de cursus
64
de cursus
el curso
65
el teatro
het theater
66
Het theater
el teatro
67
querer (ie)
willen, houden van
68
willen, houden van
querer (ie)
69
el sábado
zaterdag
70
zaterdag
el sábado
71
aprender
leren
72
leren
aprender
73
el idioma
de taal
74
de taal
el idioma
75
aprender a bailar
leren dansen
76
leren dansen
aprender a bailar
77
salir con amigos
met vrienden uitgaan
78
met vrienden uitgaan
salir con amigos
79
ser
zijn
80
zijn
ser
81
plurilingüe
meertalig
82
meertalig
plurilingüe
83
decir (i) (g)
zeggen
84
zeggen
decir (i) (g)
85
cuando
wanneer
86
comunicarse
communiceren
87
wanneer
cuando
88
communiceren
comunicarse
89
más de uno/una
meer dan één
90
la actualidad
het nieuws
91
het nieuws
la actualidad
92
el fenómeno
het fenomeen
93
het fenomeen
el fenómeno
94
común
gezamenlijk
95
gezamenlijk
común
96
existir
bestaan
97
bestaan
existir
98
meer dan één
mas de uno/una
99
cada vez más
meer en meer
100
meer en meer
cada vez más
101
el contexto
de context
102
de context
el contexto
103
estar
zijn
104
zijn
estar
105
estar en contacto con
in contact zijn met
106
in contact zijn met
estar en contacto con
107
natural
natuurlijk
108
natuurlijk
natural
109
viajar
reizen
110
reizen
viajar
111
el turismo
het toerisme
112
het toerisme
el turismo
113
la serie
de serie
114
de serie
la serie
115
la película
de film
116
de film
la película
117
el país
het land
118
het land
el país
119
todo el mundo
iedereen
120
iedereen
todo el mundo
121
el mundo
de wereld
122
de wereld
el mundo
123
compañero/a de trabajo
collega
124
collega
compañero/a de trabajo
125
masculino/a
mannelijk
126
femenino/a
vrouwelijk
127
Mannelijk
masculino/a
128
vrouwelijk
femenino/a
129
la revista
het magazine
130
het magazine
la revista
131
El coche
de auto
132
de auto
el coche
133
la clase
de klas
134
de klas
la clase
135
el diario
dagelijks
136
dagelijks
el diario
137
terminado/a
klaar
138
klaar
terminado/a
139
normalmente
normaal
140
normaal
normalmente
141
sí
ja
142
ja
sí
143
último/a
laatste
144
laatste
último/a
145
muy
erg
146
erg
muy
147
bien
goed
148
goed
bien
149
nuevo/a
nieuw
150
nieuw
nuevo/a
151
bueno/a
goed
152
goed
bueno/a
153
la idea
het idee
154
het idee
la idea
155
siempre
altijd
156
altijd
siempre
157
interesante
interesant
158
interesant
interesante
159
buscar
vinden
160
vinden
buscar
161
alguien
iemand
162
iemand
alguien
163
practicar
oefenen
164
oefenen
practicar
165
irlandés/esa
iers
166
iers
irlandés/esa
167
el inglés
Engels
168
Engels
el inglés
169
vivir
leven
170
leven
vivir
171
Qué bien
goed zeg!
172
goed zeg!
Qué bien
173
Madrid
Madrid
174
comprender
begrijpen
175
begrijpen
comprender
176
casi
bijna
177
bijna
casi
178
todo
alles
179
alles
todo
180
mejor
beter
181
beter
mejor
182
chico/a
jongen/meisje
183
jongen/meisje
chico/a
184
mejorar
verbeteren
185
verbeteren
mejorar
186
turista
tourist
187
la página web
website
188
El blog
het blog
189
website
la página web
190
het blog
El blog
191
hacer ejercicios
oefeningen maken
192
oefeningen maken
hacer ejercicios
193
mucho/a/os/as
veel
194
veel
mucho/a/os/as
195
el ejercicio
de eofning
196
de oefening
el ejercicio
197
la gramática
de grammatica
198
de grammatica
la gramática
199
hispanohablante
Spaans sprekend persoon
200
Spaans sprekend persoon
hispanohablante
201
el habla hispana
Spaans sprekend
202
Spaans sprekend
el habla hispana
203
hispanoamericano/a
spaansamerikaans
204
spaansamerikaans
hispanoamericano/a
205
Perú
Peru
206
latinoamericano/a
Latijns Amerikaans
207
Latijns Amerikaans
latinoamericano/a
208
pasar
uitgeven
209
uitgeven
pasar
210
para
om (in order to)
211
om (in order to)
para
212
por
om (because of)
213
om (because of)
por
214
novio/a
girlfriend/boyfriend
215
vriend/vriendin (relatie)
novio/a
216
chatear
chatten
217
chatten
chatear
218
Porque
omdat
219
omdat
porque
220
el francés
Frans
221
Frans
el francés
222
el alemán
duits
223
duits
el alemán
224
el chino
chinees
225
chinees
el chino
226
el ruso
Russisch
227
russisch
el ruso
228
el árabe
arabisch
229
arabisch
el árabe
230
el italiano
italiaans
231
italiaans
el italiano
232
compañero/a
klasgenoot
233
klasgenoot
compañero/a
234
el museo
het museum
235
het museum
el museo
236
el intercambio
uitwisseling
237
uitwisseling
el intercambio
238
nativo/a
oorspronkelijk
239
oorspronkelijk
nativo/a
240
La foto
de foto
241
de foto
la foto
242
la serie
de serie
243
de serie
la serie
244
la película
de film
245
de film
la película
246
la música
de muziek
247
de muziek
la música
248
la radio
de radio
249
de radio
la radio
250
el podcast
de podcast
251
de podcast
el podcast
252
el periódico
de krant
253
de krant
el periódico
254
el libro
het boek
255
het boek
el libro
256
el diario
de krant
257
de krant
el diario
258
la página web
de website
259
de website
la página web
260
el pronunciación
de uitspraak
261
de uitspraak
el pronunciación
262
el fútbol
het voetbal
263
het voetbal
el fútbol
264
la tenis
tennis
265
tennis
la tenis
266
tocar (un instrumento)
(een instrument) spelen
267
(een instrument) spelen
tocar (un instrumento)
268
la guitarra
de gitaar
269
de gitaar
la guitarra
270
la bandera
de vlag
271
de vlag
la bandera
272
la escultura
het beeld
273
het beeld
la escultura
274
el maíz
de mais
275
de mais
el maíz
276
el color
de kleur
277
de kleur
el color
278
el parque nacional
het nationale park
279
het nationale park
el parque nacional
280
el realismo
het realisme
281
het realisme
el realismo
282
mágico/a
magisch
283
magisch
mágico/a
284
la información
de informatie
285
de informatie
la información
286
en (Spaans)
in/op
287
in/op
en
288
la internet
het internet
289
het internet
la internet
290
el plato
het gerecht/ het bord
291
het gerecht/het bord
el plato
292
típico/a
typisch
293
typisch
típico/a
294
la postal
de kaart
295
de kaart
la postal
296
mucho
veel
297
veel
mucho
298
la canción
het lied
299
het lied
la canción
300
nosotros/as
wij
301
wij
nosotros/as
302
La residencia
de residentie
303
de residentie
la residencia
304
por qué
waarom?
305
waarom?
por qué
306
qué
wat?
307
wat?
qué
308
la cosa
het ding
309
het ding
la cosa
310
el plan
het plan
311
het plan
el plan
312
el futuro
de toekomst
313
de toekomst
el futuro
314
el kazajo
de kazak
315
de kazak
el kazajo
316
la paella
de paella
317
de paella
la paella
318
el flamenco
flamenco
319
flamenco
el flamenco
320
la tapa
de tapa
321
de tapa
la tapa
322
la caña
tap biertje
323
tap biertje
la caña
324
la cerveza
het bier
325
het bier
la cerveza
326
la gente
de mensen
327
de mensen
la gente
