Hoofdstuk 4: Jezus Christus en de Christenen Flashcards

1
Q

Jezus

A

JHWH redt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Christus

A

verwijst naar de Messias; ‘de gezalfde’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Interpolatie

A

een latere invoeging in een tekst (van Latijnse interpolare)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Quellen

A

woorden van Jezus zelf die door de eerste generatie christenen werden verzameld en doorgegeven in collecties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Attestatie

A

is letterlijk het uitreiken van een getuigschrift of attest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Historiciteit

A

het feit dat iemand bestaan heeft of dat iets waar gebeurd is. De mate waarin de actualiteit van de gegevens in de context worden vastgehouden, waardoor het mogelijk wordt integriteit, authenticiteit en controleerbaarheid gedurende de bewaartermijn van de gegevens in stand te houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Scholastiek

A

de onderwijsmethode die in de elfde eeuw tot ontwikkeling kwam in de stedelijke scholen en verder uitgebouwd werd in de twaalfde en dertiende eeuw aan de universiteit. Het betreft een logische manier van denken in tegenstellingen, een vorm van dialectiek.
= de middeleeuwse filosofie zoals die aan universiteiten of scholen op een eigen methodische wijze werd bedreven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Verafgoding

A

adoratie, bovenmatige verering, idolate verering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Homo economicus (het Bijbelse beeld)

A

een rentmeester die de opdracht krijgt door zijn arbeid respectvol de wereld te ontginnen om de vruchten ervan te delen met de armen en de minder bedeelden, zodat iedereen in het nodige is voorzien en een universele gemeenschap kan vormen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Beatitudo

A

er bestaat een einddoel buiten de mens zelf dat om zichzelf wordt nagestreefd en walt samen met de gelukzaligheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Jenseitsmoral

A

het einddoel van de mens wordt verlegd naar het hiernamaals

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Visio Del beatifica

A

de gelukmakende aanschouwing van God

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ad imaginem Dei

A

de mens is als redelijk schepsel geschapen naar Gods beeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Lex naturalis

A

de natuurlijke zedenwet of natuurwet, ad imaginem Dei, daardoor participeert de menselijke rede passief aan de eeuwige en onveranderlijke kennis van God. Daardoor is elke mens in staat door de rede universele en onveranderlijke wetten te ontdekken om zichzelf en anderen te leiden.
= de natuurwet is een stel unversele en onveranderlijke morele wetten die voor ieder rationeel mens op deze wereld zelfevident zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Per se nota

A

zelfevident

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Per modium conclusionis

A

de rede moet morele voorschriften uitwerken via argumentatie, op basis van logica en empirische kennis

17
Q

Legale rechtvaardigheid

A

verplichtingen van de individuen t.o.v. de gemeenschap

18
Q

Lus gentium

A

volkerenrecht

19
Q

De rechtvaardige prijs

A

de marktprijs die normaal tot stand komt bij afwezigheid van bedrog en monopoliepraktijken. Het is de prijs die arbeid en sociale status respecteert en niet alleen het resultaat is van vraag en aanbod

20
Q

Periculum sortis

A

risico voor het kapitaal

21
Q

Dambum emergens

A

vergoeding voor gelede schade

22
Q

Lucrum cessans

A

gederfde winst; opportunity cost

23
Q

Carentia pecuniae

A

het prijsgeven van liquiditeit

24
Q

Caritas

A

naastenliefde

25
Q

Gouden parachutes

A

of een gouden handdruk, toplonen en ontslagvergoedingen

26
Q

Pauselijke encyclieken

A

een pauselijke brief met leerstellige inhoud

27
Q

Bonum commune

A

algemeen welzijn

28
Q

Personalisme

A

een stroming in de filosofie die de “persoon” als de hoogste vorm van het “zijn” beschouwt. Volgens het personalisme komt de hoogste mate van werkelijkheid en waarheid tot uitdrukking in de “persoon”. Alleen een “persoon” heeft een vrije wil, alleen een “persoon” heeft waarde en alleen een “persoon” is ontologisch “waar” dat wil zeggen existent (bestaand).
= de erkenning van de autonomie van het individu en de instrumentele beheersing van de wereld zijn gemeengoed geworden

29
Q

Een embodied subject

A

een subject in lichamelijkheid

30
Q

La condition humaine

A

we delen allemaal in dezelfde situatie

31
Q

Corporatisme

A

het harmonisch samenleven en werken van volgens beroep georganiseerde groepen

32
Q

Solidariteit

A

het gemeenschappelijk belang onderschrijven ten voordele van de groepsleden maar soms ook ten kost van zichzelf; inclusief de preferentiële optie voor de armen

33
Q

Subsidiariteit

A

Hogere instanties moeten niet iets doen aan wat door lagere instanties kan worden afgehandeld; tegen een een overheersing van het sociale op het individu