Quaselecke Wie sag'ich es? Flashcards
1
Q
Wie findest du das Computerspiel?
A
Hoe vind je dit computerspel?
2
Q
Das finde ich super.
A
Dat vind ik super.
3
Q
Gefällt dir der neue Film?
A
Bevalt de nieuwe film je?
4
Q
Er ist doof.
A
Hij is saai.
5
Q
Das Gefällt mir (nicht).
A
Dat bevalt me (niet).
6
Q
Magst du Shows?
A
Vind je shows leuk?
7
Q
Ich mag sie sehr gerne.
A
Ik vind ze heel leuk.
8
Q
Das mag ich (nicht).
A
Dat vind ik (niet) leuk.
9
Q
Das stimmt (nicht).
A
Dat klopt (niet).
10
Q
Das finde ich auch.
A
Dat vind ik ook.
11
Q
Ich habe eine andere Meinung.
A
Ik heb een andere mening.
12
Q
Damit bin ich (nicht) einverstanden.
A
Daar ben ik het (niet) mee eens.
13
Q
Da bin ich überhaupt nicht deiner Meinung.
A
Ik ben het helemaal niet met je eens.
14
Q
Ich bin ganz deiner Meinung.
A
Ik ben het helemaal met je eens.
15
Q
Was sagst du zum Thema Internet?
A
Wat vind je van het onderwerp internet?
