Woordenschat 19 - 22 Flashcards

1
Q

recente

A

pas gebeurd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

trend

A

1 ontwikkelingslijn; neiging, richting

2 mode: de nieuwste trends

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

verwijderen

A

1 weghalen, wegnemen: een gezwel verwijderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

mondiaal

A

wereldwijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de bezem erdoor halen

A

drastische maatregelen nemen om … hij heeft de bezem erdoor gehaald [opruiming gehouden]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

fenomeen

A

1 ieder waarneembaar (natuur)verschijnsel

2 zeldzaam verschijnsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

overeenkomstige

A

Gelijk zijn aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

gangbaar

A

1 in omloop, gewild, gevraagd

2 (van uitdrukkingen, woorden) gebruikelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

onenigheid

A

ruzie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

verwanten

A

familieleden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

historie

A

geschiedenis, verleden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

oorsprong

A

begin, ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

onafscheidelijke

A

innig verbonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

onderneming

A

iets dat je onderneemt, karwei, klus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

gedrevenheid

A

met een sterke innerlijke drang om iets te doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

vernuft

A

verstand, slimmigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

gepropageerd

A

propaganda maken voor, reclame maken, aanbevelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

regime

A

bestuur van een staat. Nazi regime, Nazi bestuur van Duitsland

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

frictie

A

wrijving, onenigheid

20
Q

wrok

A

bittere haat

21
Q

vervreemd

A

1 vreemd maken aan: hij heeft zijn vrienden van zich vervreemd
2 vreemd worden aan: van zijn vaderland vervreemden
Simon: niet meer kennen, begrijpen van iemand die je wel kende.

22
Q

vete

A

blijvende vijandschap, ruzie

23
Q

decennia

A

periodes van 10 jaar

24
Q

verbitterde

A

vol haat en wrok (negatieve wrange gevoelens)

25
Q

rivalen

A

felle tegenstanders die hetzelfde proberen te bereiken, concurrenten

26
Q

nering

A

handel; bedrijf

27
Q

symbool

A

teken waarin je iets herkent, teken dat verwijst naar iets anders

28
Q

geschil

A

onenigheid, ruzie

29
Q

kampen

A

groepen van strijdende partijen

30
Q

wedijveren

A

proberen elkaar te overtreffen, beter te zijn dan de ander

31
Q

verzoenen

A

vrede gesloten; herenigd na tijd van vijandschap

32
Q

concerns

A

grote, vaak internationale, bedrijven

33
Q

hereniging

A

bij elkaar komen, verzoening

34
Q

amicaal

A

vriendschappelijk

35
Q

Factoren

A

Een ding dat invloed op iets maakt

36
Q

Complexere

A

Ingewikkelde

37
Q

Traditioneel

A

Volgens oude gewoontes

38
Q

Bar

A

Heel erg

39
Q

Netwerk

A

Alle mensen met wie je bevriend bent, vriendenkring

40
Q

Genegenheid

A

Elkaar aardig vinden

41
Q

wat is oriënterend lezen?

A

de tekst bekijken en de eerste alinea lezen.

42
Q

hoe vind je een onderwerp uit de tekst?

A
  1. bekijk de tekst
  2. lees de eerste alinea.
  3. geef antwoord op de vraag: waar gaat de tekst over?
43
Q

wat is een synoniem?

A

een ander woord met dezelfde betekenis.

44
Q

wat is een verbindingswoord?

A
  1. na de eerste mededeling komt een komma en daarna komt het verbindingswoord
  2. of het verbindingswoord begint de zin. dan staan er tweemededelingen naast elkaar.
45
Q

wat is een context?

A

een tekstdeel om een woord heen.