299-313 Flashcards
(15 cards)
1
Q
Considere
A
Gaan zitten
2
Q
Convenire
A
Samenkomen,overeenkomen
3
Q
Corripere
A
Vastgrijpen, meesleuren
4
Q
Providere
A
Voorzien, zorgen voor
5
Q
Procedere
A
Vooruitgaan
6
Q
Prodesse
A
Nuttig zijn
7
Q
Reddere
A
Teruggeven, maken tot
8
Q
Redire
A
Terugkeren
9
Q
Referre
A
Terugbrengen, rapporteren
10
Q
Callidus
A
Sluw
11
Q
Timidus
A
Bang
12
Q
Caput
A
Het hoofd , het hoofdstuk
13
Q
Damnare
A
Veroordelen
14
Q
Haud
A
Helemaal niet
15
Q
Reliquus
A
Overig