2B1 Flashcards

(621 cards)

1
Q

Wat is shock?

A

inadequate perfusie, dit leidt tot lactaat productie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn symptomen van shock?

A

vermoeidheid, rusteloosheid, verwarring
snelle oppervlakkige ademhaling
lage temperatuur
bleke huid
tachycardie
lage bloeddruk
lage cardiac output (behalve bij distributive shock zoals sepsis)
dorst
weinig urine productie
acidose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat bepaald bloedflow?

A

spanning van de pre-capilaire sphincter
centraal veneuze druk
veneuze return

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke behandeling voor shock?

A

vocht, kweken en antibiotica
(noradrenaline)
(koorts verlagen of sederen (verlaagt zuurstof behoefte))

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is een septische shock?

A

infectie met orgaanfalen (veroorzaakt door een ontregelde immuunrespons tegen micro organismen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een voorspeller voor mortaliteit bij een septische shock?

A

perifere perfussie (koude handen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke type shock zijn er?

A

distributief
cardiogeen
hypovolemisch
obstructief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn oorzaken van een distributieve shock?

A

o Anafylaxie
o Toxsisch
o Sepsis (ontregelde immuunrespons tegen micro organismen)
o Neurogeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn oorzaken van een cardiogene shock?

A

o Ischemisch
o Myopathy
o kleppen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn oorzaken van een obstructieve shock?

A

o Embolisme
o Tamponade

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat voor virus is HIV?

A

retrovirus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe verloopt een HIV infectie op microniveau?

A

Hiv infiltreert CD4 cellen via geinfecteerde dendritische cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe heet het als er HIV antistoffen kunnen worden aangetoond in het bloed?

A

sero positief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke receptoren zijn nodig voor HIV om een CD4 cel binnen te kunnen dringen?

A

CCR5 coreceptor, CXCR-4 coreceptor, CD4 receptor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is fase 1 van een hiv infectie?

A

acute infectie; griepachtige klachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is fase 2 van een hiv infectie?

A

geen symptomen, duurt ongeveer 10 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is fase 3 van een hiv infectie?

A

hiv met opportunistische infecties (AIDS)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke opportunistische infecties bij 400-300 cd4 cellen/mm3?

A

herpes zoster
tuberculosis
oral candidiasis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke opportunistische infecties bij 200 cd4 cellen/mm3?

A

pneumocystis carinii pneumonia
esophageal candidiasis
mucocutaneous herpes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke opportunistische infecties bij 100-50 cd4 cellen/mm3?

A

toxoplasmosis
cryptoxoxxosis
coccidiodomycosis
mycobacterium avium complex
cytomegalovirus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke opportunistische infecties bij <50 cd4 cellen/mm3?

A

cryptosporisiosis
PML

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe wordt HIV overgedragen?

A
  • Sexueel
  • Verticaal (van moeder op kind)
  • Tijdens borstvoeding
  • Bloedtransfusie
  • Intraveneus drugsgebruik
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Waar moet je op letten bij HIV bij kinderen?

A
  • Kinderen hebben meer virus omdat ze jongere T-cellen hebben
  • T-cellen corrigeren voor leeftijd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is ART?

A

anti retroviral treatment, behandeling van HIV
combinatie therapie om resistentie te voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Hoe werkt Acyclovir?
Het is een selectief nucleoside analoog, als het ingebouwd word stopt de replicatie Alleen geinfecteerde cellen bouwen acyclovir in (door fosforylatie door HSV thymidine kinase)
24
Wat is een niet-selectieve nucleoside analoog?
chemotherapie
25
Wanneer start je HIV behandeling?
zo snel mogelijk
26
Wat betekent U=U (bij HIV)?
undetectable is untransmitable (tijdens behandeling is hiv niet detecteerbaar in het bloed en kan het ook niet worden overgedragen)
27
Wanneer wordt profylaxe voor de preventie van pneumocystis jirovicii pneumonie gegeven aan HIV patienten?
bij CD4 <200/mm3
28
Hoe kan hiv worden genezen?
beenmergtransplantatie van iemand met een CCR-5 deficientie (HIV resistentie)
29
Welke soorten otitits?
acuut, met effusie en chronisch
30
Wat is meestal de oorzaak van otitis media acuta?
een virale verwekker
31
Wat zijn de symptomen van otitis media acuta?
koorts trommelvlies is rood en staat naar buiten soms een loopoor
32
Hoelang duren klachten van otitis media acuta in 80% van de gevallen?
2-3 dagen
33
Wanneer diagnostiek bij otitis media acuta?
- Antibioticafalen - Immuunstoornis - Complicaties
34
Wat zijn risico factoren voor otitits?
down, palatoschisis, immuungecompromiteerd
35
Wanneer verwijzen naar de kinderarts bij otitis media acuta?
- Atypische presentatie - Ernstig/ongewoon beloop - ICM andere infecties
36
Wat zijn de behandelmogelijkheden bij otitis media acuta?
watchfull wating antibiotica (amoxiline) pijnstilling xylometazoline of NaCl bij neus verstopping trommelvlies buisjes
37
Wanneer watchfull wating bij otitis media acuta?
o Niet ernstig ziek o > 6 maanden o Eenzijdig o Geen loopoor o Geen risicofactoren
38
Wanneer geef je antibiotica bij otitis media acuta?
als watchfull wating geen optie is of er na 3 dagen nog geen verbetering is
39
Wanneer trommelvliesbuisjes bij otitis media acuta?
meer dan 3 oorontstekingen per jaar
40
Wat kan je zien als er vocht in het trommelvlies zit (otitis media effusie)?
luchtbelletjes
41
Wat zijn complicaties van otitits?
hersenabces meningitis sinustrombose n.facialis parese labyrinthitis mastoiditis gradenigo syndroom
42
Wat zijn symptomen van een otitis media effusie?
- Slechthorendheid - Gedragsproblemen - Drukkend gevoel op de oren - Spraak- en taalontwikkelingsproblemen
43
Wanneer verwijs je naar de KNO arts bij een otitis media effusie?
- Het langer dan 3 maanden duur - Achterlopende spraak en taal ontwikeling - bij risico factoren
44
Wat zijn de behandelingen voor otitis media effusie?
trommelvlies buisjes hoortoestel (GEEN medicamenteuze behandeling)
45
Wanner trommelvliesbuisjes bij otitis media effusie?
Bij > 3 maanden en meer dan 25 dB gehoorsverlies of spraakontwikkeling
46
Hoelang helpen trommelvliesbuisjes bij otitis media effusie?
vooral in de eerste 6-9 maanden
47
Wat is immunogeniciteit van een vaccin?
de werkzaamheid
48
Wat is de reactogeniciteit van een vaccin?
bijwerkingen
49
Is post expositie preventie actief of passief?
kan allebei
50
Wat is de eerste fase van de ontwikkeling van een vaccin?
ontwikkeling
51
Wat is de tweede fase van de ontwikkeling van een vaccin?
Gezonde individuen en dieren om effectiviteit, veiligheid en immunogeniciteit te testen
52
Wat is de derde fase van de ontwikkeling van een vaccin?
gebruik op kleine schaal
53
Wat is de vierde fase van de ontwikkeling van een vaccin?
gebruik op grote schaal
54
welke vaccins kunnen ziekte induceren bij zwakke patienten?
levende vaccins
55
Hoe werkt een mRNA vaccin?
mRNA wordt in de cel gebracht waar het spike eiwitten aanmaakt, een B en T cel respons opwekt een na enkele dagen weer wordt afgebroken
56
Welk vaccin krijgen kinderen bij 14 maanden en 14 jaar?
meningokokken A, C, W en Y
57
Hoe wordt hepatitis B overgedragen?
via bloedcontact en verticaal
58
Wat zijn complicaties van hepatitis B?
cirrose en leverkanker
59
Waarbij ontstaat chronische hepatitis?
mensen met een jonge leeftijd
60
Wanneer hebben mensen antistoffen tegen HBcore?
alleen bij een doorgemaakte hepatitis B infectie
61
Wanneer heeft iemand antistoffen tegen HBs?
bij zowel een vaccinatie als een doorgemaakte hepatitis B infectie
62
Wat zit er in een hepatitis B vaccin?
Pre S1 en S2 eiwit, aluminiumhydroxide, HBsAg
63
Welke HPV mutaties geven het hoogste risico op baarmoederhalskanker?
16 en 18
64
Waarom is toxic shock syndrome een 'kinderziekte'?
omdat na de puberteit 80% van de mensen antistoffen hebben
65
menstruele vs non-menstruele S-TSS?
- De mortaliteit van menstruele S-TSS daalt terwijl die van non-menstruele S-TSS stijgt - Het wordt veroorzaakt door dezelfde S.aureus stammen - De mortaliteit van non-menstruele S-TSS is hoger dan die van menstruele S-TSS
66
Hoe wordt de diagnose voor S-TSS gesteld?
aantonen van het gen voor TSST-1 in S. aureus en afwezigheid van antistoffen tegen TSST-1
67
Waardoor kan S-TSS worden veroorzaakt?
- TSST-1 - Enterotoxine A, B en D
68
Hoe stimuleren superantigenen T-cellen?
Superantigenen binden aan een specifiek deel van het V-beta deel van de T-cel receptor waardoor een hele T-cel familie met dezelfde V-beta structuur wordt gestimuleerd. Ze kunnen tot 20% van de T-cel populatie stimuleren, leidend tot een massale cytokine release.
69
Hoe remmen superantigenen T-cellen?
Superantigenen induceren, na een initiële expansie van Vβ-specifieke T-lymfocyten, in de latere fasen van de immunologische reactie juist een Vβ-specifieke apoptose van T-lymfocyten.
70
Wat wordt naast T-cellen nog meer gestimuleerd door superantigenen?
monocyten en macrofagen. Door de T-lymfocyten of door binding van het superantigen aan het MHC klasse II.
71
Wat wordt er geproduceert door monocyten onder de invloed van superantigenen?
tumornecrosisfactor (TNF-α), interleukine 1 (IL-1) en IL-6
72
De activatie van het immuunsysteem door superantigenen is ... ten opzichte van activatie door normale antigenen
korter, breder en sterker
73
zitten er superantigenen in streptokokken?
ja
74
zijn bacterien met superantigenen meestal gram pos of neg?
pos
75
waardoor worden exotoxinen meestal uitgescheiden?
levende gram pos bacterien
76
Waardoor worden endotoxinen meestal uitgescheiden?
door gram neg bacterien na lysis (de toxines zijn onderdeel van de celwand
77
Wat zijn de symptomen van toxisch shock syndroom?
koorts, huiduitslag, spierpijn, hypotensie, vervellingen van huid en diarree en leidt niet zelden tot multipel orgaanfalen en de dood
78
Wat is de behandeling van toxic shock syndroom?
- Beta-lactamase resistent peniciline (flucloxacilline) - Eiwitsynthese remmend antibioticum (clindamycine) - Intravenous immuunglobuline - corticosteroid
79
Wat is een meningitis?
een infectie van de meningen
80
Wat is meningo-encefalitis?
infectie van het hersenparenchym
81
Waardoor wordt meningitis veroorzaakt?
viraal of bacterieel een doorbraak in het KNO gebied of hematologisch via de nasopharynx
82
Waardoor wordt encefalitis veroorzaakt?
viraal of autoimmuun
83
Wat zijn de belangrijkste bacterieele verwekkers van meningitis?
pneumokokken en meningokokken
84
Wat zijn symptomen van meningitis?
- koorts - hoofdpijn - geiriteerd - letargie - nekstijfheid (minder vaak bij neonaten) - convulsies - volle fontanel - focale neurologie - comateus
85
Welke diagnostiek bij meningitis?
bloedonderzoek beeldvorming van de hersenen liquor onderzoek
86
Waar kijk je naar bij bloedonderzoek bij meningitis?
infectie parameters (CRP) bloedbeeld glucose kweek
87
Waar kijk je naar bij het liquor onderzoek bij meningitis?
macroscopisch aspect (troebel/helder) microscopisch aspect (polymorfe cellen, mononucleare cellen) eiwit glucose kweek microorganismen
88
Wat betekenen lymfocyten in het liquor bij meningitis?
een virale oorzaak
89
Wat zie je aan de diagnostiek bij een bacteriele meningitis?
Neutrofiele granulocieten, veel bloedcellen, eiwit verhoogd, bloedsuiker verlaagd
90
Zijn meningokokken gram pos of neg?
neg
91
Zijn pneumokokken gram pos of neg?
pos
92
Wanneer doe je een PCR voor meningitis?
als het lang duurt om materiaal te verzamelen
93
Wat is de behandeling voor meningitis?
- Zsm antibiotica - Dexamethason lieft voor antibiotica (afname gehoorverlies en neurologische restverschijnselen) Gehoorsonderzoek tijdens ziekenhuis opname
94
Op welke manieren kan je meningoencefalitis oplopen?
via de lucht via direct contact via muggen (arbovirus) via teken (tick borne encephalitis)
95
Welke virale verwekkers van meningoenchefalitis worden door de lucht verspreid?
enterovirus, parechovirus mazelen influenza
96
Welke virale verwekkers van meningoenchefalitis worden door de direct contact verspreid?
herpes simplex varicella bof rabies
97
Welke virale verwekkers van meningoenchefalitis worden door de muggen verspreid?
flavivirussen alfavirussen (deze loop je vooral op in het buitenland)
98
Welke diagnostiek doe je bij meningoencephalitis?
hetzelfde als bij meningitis + IgG en oligoclonale banden (auto-immuun)
99
Waarbij geen serologie bij meningoencephalitis?
enterovirussen
100
Welke behandeling voor meningoencephalitis?
- Aclovir - Antibiotica - GEEN dexamethason
101
Welke verwekker van meningoencephalitis heeft meestal een gunstige prognose?
enterovirussen
102
Waardoor kan een autoimmuun encefalitis worden getriggerd?
infectie
103
Wat voor ontstekingsbeeld bij tuberculose?
Granulomateuze ontsteking met necrose
104
Welke twee vormen van TBC?
pulmonaal en extra-pulmonaal
105
Wat zijn de symptomen van pulmonale tuberculose?
- Hoesten - Slijm (met bloed) - Koorts - Gewichtsverlies - Nachtzweten moeheid
106
Welke diagnostiek bij zowel inter als extra pulmonale tuberculose?
X-thorax en manouxtest
107
Wat zijn symptomen van TBC in de lymfenknopen?
opgezette, niet pijnlijke lymfeknopen
108
Wat zijn symptomen van TBC in het CZS?
veranderd bewustzijn, nekstijfheid en koorts
109
Wat zijn symptomen van TBC in het ruggenmerg (pott's disease)?
rugpijn en afwijkingen aan de rug
110
Wat is de behandeling van TBC?
antibiotica
111
Wanneer is de manouxtest positief na blootstelling aan TBC?
na 2 maanden
112
Wanneer, door wie en aan wie moet TBC worden gemeld?
binnen 1 werkdag door de arts en het afdelingshoofd van het laberatorium aan de GGD
113
Wat zijn risicogroepen voor TBC?
Asielzoekers, overige immigranten uit landen met een hoge TBC-prevalentie (voormalige soviet unie), gedetineerden, (gezins)contacten van besmettelijke bronpatiënten, oud-patiënten, drugsverslaafden, illegalen, zeevarenden, dak- en thuislozen, immuungecompromitteerden: AIDS, verminderd CD4 getal
114
Wanneer binnenkomst screening naar TBC?
immigranten uit landen met een tbc-incidentie van > 100 per 100.000 asielzoekers uit landen met een tbc-incidentie van > 50 per 100.000 gedetineerden uit landen met een tbc-incidentie van > 10 per 100.000 of met bepaalde risicofactoren
115
Wat zijn de symptomen van toxoplasmose?
- Koortsperiode - Moeheid - Vergrote lymfeklieren - Soms jaren later oculaire toxoplasmose (bij congenitale transmissie)
116
Welke diagnostiek voor toxoplasmose?
- Serologie - Pcr uit liquor (meer invasief) - PCR vruchtwater (bij congenitale transmissie)
117
Met welke antistof toon je een acute toxoplasmose aan?
IgM
118
Welke antistoffen tegen toxoplasmose blijven levenslang aantoonbaar?
IgG
119
Wanneer kan congenitale transmissie van toxoplasmose plaatsvinden?
alleen bij actieve infectie
120
Is behandeling van toxoplasmose nodig bij een gezond individu?
nee, toxoplasmose parasieten worden niet geklaard
121
Wat is een complicatie van toxoplasmose?
hersenabces
122
Wat is de behandeling van toxoplasmose bij HIV?
- Pyrimethamine - Sulfadiazine/ clindamycine - Foline zuur (tegen beenmergdepressie)
123
Wanneer kan een toxoplasmose infectie terugkomen?
bij een immuungecompromiteerde patient
124
welke behandeling voor zwangeren met toxoplasmose?
- Pyrimethamine - Sulfadiazine - Spiramycine (voorkomt transmissie)
125
Wat is het doel van de behandeling van toxoplasmose bij zwangeren?
voorkomen dat meer schade aan de foetus ontstaat, schade kan niet worden gerepareerd
126
Wat is een risicogroep voor toxoplasmose?
transplantatie patienten
127
Wat zijn symptomen van meningokokken sepsis?
- Koorts - Malaise - Spierpijn - braken - petechie (niet wegdrukbare uitslag) - gestoorde stolling
128
Wat zijn infectieuze oorzaken van septische shock?
- meningokokken - streptokokken - haemophilus influenzae - staphylococcus aureus - E. coli - Burkholderia pseudomallei (vooral bij immuungecompromiteerd)
129
Wat zijn complicaties van meningokokken?
- Conjunctivitis - phanryngitis - (chronische) infectie - Septische shock
130
Wat is de behandeling voor meningokokken sepsis?
- Vocht - Antibiotica - Intubatie - Corticosteroiden - ecmo
131
Wat doe je als je de diagnose meningokokken sepsis hebt gesteld?
melden aan de GGD > - profylaxe antibiotica en vaccinatie voor knuffelcontacten
132
Welke profylaxe antibiotica voor meningokokken?
rifampicine, ceftriaxon, ciprofloxaxine
133
Wanneer krijg je adenoiditis?
- < 6 jaar (daarna wordt het adenoid kleiner)
134
Wat zijn de symptomen van adenoiditis?
o Neusverstopping o Otitis o Lymfadenopathie o Slikproblemen o Snurken
135
Wat zijn de verwekkers van adenoiditis?
o Streptokokken o Influenza
136
Wat is de behandeling van adenoiditis?
o Antibiotica o Adenotomie (bij hoge recidief kans)
137
wie krijgt laryngitis subglottica?
1-4 jarigen
138
Wat zijn de symptomen van laryngitis subglottica?
o Na verkoudheid hese stem o Zeehonden blafhoest o Progressive inspiratoire stridor (in de avond, bovensteluchtweg extrathoracaal geobstrueerd bij expiratie wordt die opengeduwd) o Lichte verhoging o Soms hypoxie (cyanose, neusvleugelen) bij ernstig verloop
139
Welke diagnostiek bij laryngitis subglottica?
o Bij ernstig verloop intubatie onder narcose
140
Welke behandeling voor laryngitis subglottica?
o Glucocorticosteroid o Geruststellen o Observatie o Zuurstofsupletie o GEEN antibiotica
141
Welke verwekker bij epiglottitis?
haemophilus influenza type B (HIB, zeldzaam sinds vaccinatie)
142
Wie krijgt epiglottitis?
Vooral kleuters
143
Wat is het beloop van epiglottis zonder behandeling?
dood door verstikking
144
Wat zijn de symptomen van epiglottitis?
o Acuut ziek o Hoge koorts o Kin vooruit, slikpijn, kwijlen o Zit rustig rechtop
145
Welke diagnostiek bij epiglottitis?
o Niet met spatel in de keel kijken o Laryngoscopie onder narcose o Kweken (keel, bloed)
146
Welke therapie voor epiglottis?
o Intuberen o Tracheotomie o Antibioticum
147
Wat zijn symptomen van acute rhinitis?
o Snot, niezen o Bij zuigelingen; dyspnoe, minder drinken
148
Welke verwekkers bij acute rhinitis?
o Rhinovirus o Corona o HMP o Respiratoir syncytieel (RS)
149
Welke behandeling voor acute rhinitis?
o NaCl 0,9% spoeling o Xylomethazoline (vasoconstrictie, risico)
150
Wie krijgt sinusitis?
mensen boven de 5 jaar
151
Wat zijn de symptomen van sinusitis?
o lokale kloppende pijn, erger bij bukken en kloppen o koorts o nasale spraak o neusuitvloed soms met bloed
152
Welke behandeling bij sinusitis?
o Neusspoelen o Xylomethazoline o Antibiotica NB; niet stomen
153
Wat zijn de symptomen van acute tonsilitis/pharyngitis?
o Keelpijn o Lymfeklierzwelling o Ademhalingsbellemering o Hoest
154
Welke verwekkers van acute tosilitis/pharyngitis?
o Rhinovirus o Adenovirus o Epstein-barr virus (m.pfeiffer) o Streptokokken (roodvonk
155
Wat is de behandeling van tonsilitis/pharyngitis?
o bij streptokokken; penicilline o tonsillectomie bij slaapapneu of belemmering bij slikken of eten (chronische tonsilitis)
156
Wat zijn prebiotica?
Niet verteerbare voedingscomponenten met een positief effect op de darmflora
157
Wat zijn probiotica?
Levende micro-organismen die na inname de darmflora verbeteren (gram pos)
158
Wat is Mucosa-associated lymphoid tissue (MALT)?
Georganiseerd lymfoide weefsel in de slijvliezen van luchtwegen, maagdarmkanaal en urogenitaal stelsel
159
Waar komen de antigenen vandaan die zorgen voor activatie van de B-lymfocyten in de platen van Peyer?
de darm
160
Wat veroorzaakt rode huid een week na een mRNA sarscov vaccin?
Virusspecifieke T-cellen die door de vaccinatie zijn geactiveerd, wekken een lokale ontstekingsreactie op, gericht tegen het viruseiwit dat in de spier tot expressie wordt gebracht
161
Wat is het genetische materiaal van hepatitis B?
DNA
162
Wat is het genetische materiaal van hepatitis C?
RNA
163
Wat is de transmissie route van zowel hepatitis B als C?
bloedtransfusie gecontamineerde naalden seksueel contact verticale transmissie
164
Is er een vaccin tegen hepatitis B?
ja
165
Is er een vaccin tegen hepatitis C?
nee
166
Wat zijn meestal de symptomen van het hepatitis B en C virus?
geen, asymptomatisch
167
Wie hebben meestal chronische hepatitis B?
pasgeborenen
168
Wat komt vaker voor, chronische of acute hepatitis C?
chronisch
169
Wat is de pathogenese van hepatitis B en C?
de afweer respons veroorzaakt leverschade regeneratie > levercirose hoge celturnover > mutaties > hepatocellulair carcinoom
170
Wat zijn risicofactoren voor een slecht beloop van hepatitis?
alcohol coinfectie met HIV of ander hepatitis virus gebruik immunosuppressie
171
Welke hepatische cytokinen remmen de intrahepatische afweer respons?
il-6, il-10, TGFb
172
173
Wat is een stealth virus?
een virus dat onzichtbaar is voor het aangeboren IFN gemedieerde afweersysteem zoals HBV
174
Wat doet HCV met de IFN afweer respons?
het wekt een reactie op maar remt het effect
175
Wat is anders aan de afweer bij mensen met chronische hepatitis B?
een zeer lage T-cel respons tegen HBV
176
Wat zijn gastheerfactoren die hepatitis B beinvloeden?
genetische polymorfismen leeftijd overgewicht coinfectie
177
wat zijn immunologische factoren die hepatitis beinvloeden?
(Impaired) interferon response, ineffectieve T cel respons
178
Wat zijn virale factoren die hepatitis beinvloeden?
genotype, inoculum dosis
179
Wat is cytopatisch?
een virus dat direct celschade veroorzaakt
180
Is hepatitis cytopatisch?
nee
181
Welk type hepatitis komt in het genoom en is protooncogeen?
HBV
182
Welk type hepatitis kan niet worden genezen?
B
183
Waar is de mantoux test op gebaseerd?
op de T-cel reactie
184
Welk celtype wijst op een actieve infectie?
neutrofiele granulocyten
185
Welk type infectie begint niet met een acute infectie?
een virale infectie
186
Wat voor cel zijn microglia, kupffercellen, osteoclasten en epitheelcellen?
macrofagen
187
Wat is een granulerende ontsteking?
overgang acute ontsteking naar herstel veel jonge bloedvaten fibroblasten proliferatie
188
Wat is synergie?
opstapeling van effecten
189
Wat is redundantie?
meerdere dingen doen hetzelfde
190
Wat is pleiotropie?
1 ding doet meerdere dingen
191
Wat is een ganulomateuze ontsteking?
- Chronische ontsteking - Geactiveerde macrofaag met epitheloid aspect - Granulomen - Macrofaag kan veranderen in reuscel - GEEN neutrofiele granolucyten
192
Wat veroorzaakt granulomateuze ontsteking?
- MS - Sarcoidose - Tubercolosis - Lepra - Reumatoide arthritis - dermatitis - Diabetes type I - Inflamatory bowl disease (crohn) - Vreemdlichaamsreactie
193
Welke vormen van lepra zijn er?
o Lepromateuze vorm; beperkte afweer reactie o Tuberculoide vorm; overactieve afweerreactie
194
Wat is kenmerkend voor sarcoidose?
er treedt geen necrose op
195
Wat kan een exogene vreemdlichaamsreactie veroorzaken?
prothese materiaal
196
Wat kan een endogene vreemdlichaamsreactie veroorzaken?
haren, hoorn
197
Wat zijn reactieve lymfoproliferatieve ziekten?
pfeiffer sjorgen post-transplatatie lymfoproliferatieve ziekte (PTLD) bij primaire immuun deficientie (vb CVID)
198
Wie krijgt pfeiffer?
kinderen/adolescenten
199
Hoelang duurt pfeiffer?
weken tot maanden
200
Wat zijn symptomen van pfeifer?
geelzucht moeheid zwelling tonsillen, lymfeklieren, milt evt T-lymfocytose in het bloed
201
Waardoor wordt pfeiffer veroorzaakt?
cytotoxische T-lymfocyt reactie door epstein barr virus (EBV)
202
Wie krijgen de ziekte van sjorgren?
vooral vrouwen van middelbare leeftijd
203
Wat zijn symptomen van de ziekte van sjorgren?
progressief droge mond en verminderde traanproductie soms gewrichtsklachten en vasculitis zwelling van de parotis klier
204
Wat is de ziekte van sjogren?
autoimmuun ontsteking van speeksel en traanklieren met polyclonale B-lymfocyten en plasmacellen
205
Wie krijgen chronische lymfatische leukemie?
vooral ouderen
206
Wie krijgen hodgkin lymfoom?
vooral adolescenten
207
Wat zijn symptomen van hodkin lymfoom?
zwelling van de lymfeklieren, later koorts en vermagering
208
Wat is chronische lymfatische leukemie?
woekering van rijpe B-lymfocyten
209
Wat zijn symptomen van chronische lymfatische leukemie?
anemie infecties door hypogammglobulinemie T-cel stoornissen
210
Wat is non hodkinlymfoom?
woekering van rijpe B-cellen
211
Welke diagnostiek bij lymfoproliferatieve aandoeningen?
Morfologie fenotypering DNA/RNA afwijkingen
212
Wat is CD10?
een voorloper B-cel marker, burkitt marker
213
Wat is CD19?
een B-cel marker
214
Wat is CD20?
een rijpe B-cel marker
215
Wat is SmIg?
membraan gebonden Ig (op B-cellen)
216
Wat is CyIg?
cytoplasmatisch Ig
217
Wat zijn CD13 en CD33?
myeloide markers
218
Wat is CD14?
een monocytaire myeloide marker
219
Wat is CD15?
een granulocytaire myeloide marker
220
Wat is CD34?
en onrijpe voorlopercel/stamcel marker
221
Wat is TdT?
een onrijpe marker
222
Wat is CD1?
een thymocytaire T-cel marker
223
Wat is CD2?
een T-cel marker
224
Wat is CD3?
een rijpe T-cel marker
225
Wat is CD4?
een helper T-cel marker
226
Wat is CD8?
een cytotoxische T-cel marker
227
Wat is CD56?
een NK-cel marker
228
Waarop wijst een monotypisch beeld van kappa/labda B-cellen?
maligniteit
229
Wat is de kissing disease?
pfeifer
230
Waarmee wordt de effectiviteit van chronische leukemie gemeten?
patient specifieke PCR analyse van de junctional regions
231
Wat is een klonaliteits analyse?
PCR > gene scan, kijkt naar lengte er is weinig verschil in T-cellen bij een maligniteit maar dit kan ook voorkomen bij een infectie
232
Wanneer doe je een klonaliteitsanalyse?
bij een evt recidief tumor (vaststellen verwantschap) lymfoproliferaties bij immuungecompromiteerden onderscheid reactief vs maligne bij diagnostische moeilijkheden of materiaal uit specifieke compartimenten
233
Waar vind VDJ recombinatie bij t-cellen plaats?
in de thymus
234
Waar vind VDJ recombinatie bij b-cellen plaats?
beenmerg
235
Welk vaccin wordt in de loop van 2020 geïntroduceerd in het Rijksvaccinatieprogramma?
vaccinatie tegen rotavirus bij kinderen die te vroeg of te klein geboren zijn
236
Beredeneer waarom, op het moment dat de diagnose COVID-19 wordt gesteld, het toedienen van interferonen waarschijnlijk niet zinvol meer is.
Interferonen spelen vooral een rol in de eerste fase van de infectie. Op het moment dat de patiënt klachten heeft, is de infectie te ver gevorderd en zijn teveel cellen aangetast. Er is een sterke ontstekingsreactie op producten die vrijkomen uit cellen die kapot zijn gegaan
237
welke cellen spelen een rol in de bescherming van het covid vaccin?
B-cellen, macrofagen, T-cellen, NK-cellen
238
Welk virus wordt geasocieerd met posttransplant lymfoproliferative disease?
epstein barr
239
wat is nodig voor de imunologische synaps bij t-cel activatie?
t-cel receptor, hla-molecuul, LFA-1
240
wat zijn purpura en ecchymosen’?
intacte huid met niet-wegdrukbare huidbloedingen die variëren in grootte
241
Wat is een burst bij virussen?
Virussen repliceren door assemblage van geprefabriceerde onderdelen hierdoor ‘burst’ in aantal na ‘eclipse period’ (itt bacterien die verdubbelen)
242
Kan je virussen kweken?
nee
243
Waar in het lichaam bevinden virussen zich?
in de cel (kleine extracellulaire vorm)
244
op welke 3 manieren kan je virussen classificeren?
- Ziekte - Morfologie (vorm en genetisch materiaal) - mRNA synthese (baltimore schema)
245
is de envelope van een virus bestand tegen handen wassen?
nee
246
Wat heeft ieder virus om zijn genetische materiaal?
capsid
247
Wat is tropisme?
virus receptoren op het celoppervlak; susceptibiliteit
248
Wat gebeurd er als een cel geen receptor heeft voor een virus?
dan is deze cel resistent
249
Wat is permissiviteit bij virussen?
in hoeverre ondersteund de cel replicatie
250
op welke manieren kan een virus de cel binnendringen?
- Penetratie (alleen zonder envelop) - Endocytose - Membraanfusie (alleen met envelope)
251
Welke binding is nodig voor een virus om binnen te dringen?
CD4 en CCR5 binding nodig voor virus om binnen te dringen
252
Wat is Groep I van de baltimore classificatie?
virussen met dubbelstrengs DNA
253
Wat is Groep II van de baltimore classificatie?
singelstrand DNA virussen
254
Wat is Groep III van de baltimore classificatie?
virussen met dubblestrengs RNA
255
Wat is Groep IV van de baltimore classificatie?
+ single strand RNA virussen
256
Wat is Groep V van de baltimore classificatie?
- single strand RNA virussen
257
Wat is Groep VI van de baltimore classificatie?
retrovirussen, + singlestrand DNA wordt omgezet in DNA
258
Wat is Groep VII van de baltimore classificatie?
gapped dubbelstrengs DNA virus
259
Hoe werkt de assembly van een virus?
dit gaat vaak automatisch
260
Welke diagnostiek wordt gebruikt voor virussen?
detectie van de immuun respon; - Pathologie, immuunhistochemie (alleen in accademisch ziekenhuis) - Detectie van het virale genoom (PCR / RT-PCR, rna > dna) - Viraal antigeen (ELISA) (detecteert antilichaam en anti gen) detectie van het virus; - Antilichaam responsen
261
Waarom worden innate immuun responsen niet gebruikt voor diagnostiek van virussen?
het is te algemeen
262
Waar wordt T-cel respons als diagnostiek gebruikt?
bij onderzoek
263
Welk soort diagnostiek werkt het best voor bacterien?
kweek of anders licht microscopie
264
Welke diagnostiek werkt niet zo goed voor bacterien?
antigeen detectie
265
Welke diagnostiek werkt het beste voor virussen?
PCR en serologie
266
Welke diagnostiek werkt niet zo goed bij virussen?
licht microscopie en kweek
267
Welke diagnostiek werkt het best voor parasieten?
lichtmicroscopie en anders PCR
268
Welke diagnostiek is niet zo geschikt voor parasieten?
kweek
269
Welke diagnostiek is het beste voor gist/schimmels?
lichtmicroscopie of kweek
270
Welke diagnostiek is niet zo geschikt voor gist en schimmels?
serologie
271
Wat doet eliza/ 4e generatie HIV test?
antigeen en antilichaam detectie
272
Welke soort electroferese zijn er?
southern blotting northern blotting western blotting
273
Waar kijk je naar bij southern blotting?
DNA
274
Waar kijk je naar bij northern blotting?
RNA
275
Waar kijk je naar bij western blotting?
Eiwit
276
in welke volgorde kan je hiv detecteren?
genoom antigeen antistoffen
277
Hoe ziet de schimmel aspergillus eruit?
als een paardebloem
278
Hoe ziet de schimmel penicillium eruit?
als een boom
279
6 kenmerken van bacterien?
- Prokaryoten - Eencellig - Dubbelstrengs circulair DNA - Vaak ook plasmidaal DNA - Binaire deling - ribosomen van bacteriën zijn kleiner dan die van de mens
280
6 kenmerken van virussen?
- Voor vermeerdering afhankelijk van gastheercellen - Alleen DNA of RNA - Enkelstrengs of dubbelstrengs - Omgeven door een eiwit mantel - niet zichtbaar met lichtmicroscoop - 60 nm
281
5 kenmerken van fungi?
- Eukaryoten - Unicellulair; gisten - Vertakkende draden; schimmels - Vaak dimorf - Voortplanting door sporen
282
7 kenmerken van parasieten?
eukaryoten parasitaire levenswijze voor ontwikkeling geheel of gedeeltelijk afhankelijk van gastheer grootste genoom complexe cel structuren meerdere ontwikkelingsstadia in levenscyclus meestal meerdere gastheren
283
Wat is het verschil tussen eukaryoten en prokayyoten?
prokaryoten hebben geen kern, zijn haploid (1 chromosoom/cel), hebben geen mitochondrien, endoplasmatisch reticulum of golgi apparaat en hebben kleine ribosomen (70S tegenover 80S)
284
van welke 3 dingen is de pathogenese afhankelijk?
1. Besmettingsroute 2. Gastheer (genetische achtergrond, immuun status) 3. Micro-organisme
285
Wat is virulentie?
 De mate waarin een micro-organisme in staat is om ziekte te veroorzaken  Bepaald door eigenschappen waarmee een micro-organisme de verdedigingsmechanismen van de gastheer kan omzeilen of teniet doen
286
Welke eigenschappen hebben microorganismen om de verdedigingsmechanismen van de gastheer te omzeilen of teniet te doen?
adhesine, toxinen of het kapsel van een bacterie of virus
287
Wat is pathogenicitieit?
Het vermogen van een micro-organisme om ziekte te veroorzaken
288
Wat is primair pathogeen?
gezonde mensen kunnen ziek worden
289
Wat is secundair pathogeen?
ziekte bij verminderde weerstand
290
Welke 7 mechanismen zijn er voor fagocytose resistentie?
1. Toxines > celdood 2. Beschemend kapsel van de bacterie 3. Remmen fago-lysosoom fusie 4. Catalase (breekt H2O2 af) 5. Activering remmen via IFN 6. Verlagen APC vermogen 7. Ontsnappen uit het fagosoom
291
Welke 3 microorganismen zijn altijd pathogeen?
- Bacillus anthracis (miltvuur) - Mycobacterium tubercolosis - Vivrio cholerae
292
Welke soort parasieten zijn er?
ectoparasieten parasitaire wormen parasitaire protozoa
293
Wat zijn ecto parasieten?
o parasieten op de huid o vlooien, luizen, teken, ect
294
Wat zijn parasitaire protozoa?
o eencellig o leishmania, plasmodium, trypanosoma, toxoplasma, ect
295
Wat is een directe ontwikkelingscyclus?
parasiet heeft 1 gastheer (vb spoelwormen)
296
Wat is een indirecte ontwikkelingscyclus?
parasiet heeft 2 of meer gastheren (vb leishmania)
297
Wat is een definitieve gastheer?
herbergt de volwassen parasiet, hier vind geslachtelijke vermenigvuldiging plaats
298
Wat is een tussen gastheer?
gastheer waar asexuele of vegetatieve vermenigvuldiging plaatsvind
299
Wat is gastheer specificiteit?
is een parasiet gebonden aan een bepaald soort gastheer
300
Wat is de incubatie periode?
tijd tussen infectie moment en presentatie van symptomen
301
Wat is de prepatente periode van een parasitaire infectie?
tijd tussen infectie en eerste tekenen van de parasiet
302
Wat is leishmaniasis?
complex van aandoeningen
303
Hoe wordt leishmaniasis overgedragen?
door vrouwelijke zandvliegjes
304
welke soort leishmaniasis zijn er?
cutane leishmaniasis mucocutane leismaniasis viscerale leismaniasis
305
Waar is Mucocutane leishmaniasis?
in de mond, het komt vooral voor in zuidafrika
306
Waar komt viscerale leismaniasis vooral voor?
in india en rond de middelandse zee
307
Wat is de incubatietijd voor viscerale leishmaniasis?
maanden tot jaren
308
Wat is viscerale leishmaniasis voor parasiet?
een intracellulaire parasiet
309
Welke diagnostiek voor viscerale leishmaniasis?
- Microscopie beenmerg - PCR differentiatie (bepalen soort) - Serologie
310
Wat is de pathogenese van viscerale leismaniasis?
- Parasiet wordt versleept naar lymfeknopen, beenmerg, milt en lever - Infectie fagosyterende leukocyten (overleving door voorkomen fusie fagosoom met lysosoom) - Aantasting immuunsysteem door destructie granulocyten - Repressie aanmaak bloedcellen
311
Wat zijn de symptomen van viscerale leismaniasis?
 Onregelmatige koorts (100%)  (Hepato-)splenomegalie (96%) (meestal niet bij immuungecompromiteerd)  Lymfeadenopathie (84%)  Buikpijn (81%)  Vermagering (70%)  Superinfecties  Pancytopenie (tekort aan bloedcellen)  Hyper gammaglobuline (IgG) (meestal niet bij immuungecompromiteerd)
312
Welk soort viscerale leismaniasis komt veel voor in India, bangladesh, sudan, oost afrika ?
L. donovani
313
Wat is de mortaliteit van viscerale leismaniasis donovani zonder behandeling?
100%
314
Hoe word L. donovani overgedragen?
van mens op mens
315
Welk soort viscerale leismaniasis komt veel voor in Zuid Europa, Noord afrika, middenoosten, zuid amerika?
- L. infantum / L. chagasi
316
hoe wordt L. infantum / L. chagasi overgedragen?
door honden als resevoir (zoonose)
317
is L. infantum / L. chagasi erg pathogeen?
nee, het is een opportunistische infectie
318
Hoe heet het als L. infantum / L. chagasi persisteert in de huid?
post kala azar dermal leishmaniasis
319
zijn mensen met post kala azar dermal leishmaniasis nog besmettelijk?
Ja
320
Wat is de behandeling van viscerale leismaniasis?
- Stibogluconate (20 mg/kg * 30 dagen) - Amphotericine B - Liposomaal Amphotericine B (duur) - Aminosidine - Pentamidine - Miltefosine (oraal)
321
Wat zie je bij cutane leismaniasis?
- Ulcus met opgeworpen rand o Pijnloos o Langzaam groeiend o Soms spontane genezing o Littekenvorming
322
Waar zie je L. major?
in landelijke gebieden, het is een zoonose
323
Waar zie je L. tropica?
in stedelijke gebieden, het is antroponotisch
324
Waar vind je L. aethiopica?
in oost afrika
325
Waar vind je L. mexicana complex?
in noord afrika
326
Wat is subqenus viania?
de leismaniasis vormen in noord afrika;  Braziliensis complex (mucocutane presentatie)  L. guyanensis complex
327
Wat is de diagnostiek van cutane leismaniasis?
- Microscopie of PCR van 2 huidponsen van de rand van de ulcus - PCR voor differentiatie tussen parasieten - GEEN serologie
328
wat is de therapie voor cutane leismaniasis?
- intralesionale injecties stibogluconaat - paramomycine zalf - Voor VIannnia en L. infantum systemische therapie, rest lokaal - Bij een kleine ulcus; cryotherapie, hitte therapie, fotodynamische therapie of geen therapie
329
Waar is herpes?
lip, cornea, genitalien, hersenen (encefalopathie)
330
Wat waren de 3 uitgangspunten voor code zwart?
gelijkwaardigheid zoveel mogelijk levens redden rechtvaardigheid
331
Hoe werd bepaalt wie de IC bedden kreeg bij code zwart?
Voorang voor mensen die minder lang op de IC liggen Mensen in de zorg voorrang (‘lopen meer risico’, we hebben ze nodig) > als ze echt meer risico hebben gelopen voorang Jongere mensen krijgen voorrang (mensen moeten een gelijke kans hebben op een lang leven) Uiteindelijk loting
332
Wat is ernstige covid 19?
<90% saturatie pneumonie
333
Wat is critische covid 19?
sepsis lifesuport
334
Aan welke receptor bindt covid 19?
ACE2 receptor?
335
Wat zijn risico markers van covid 19?
- CRP - Ferritinine - IL-6 - D-dimeer - Lactaat
336
Wat zie je bij covid 19 op rontgenfoto's?
matglas en consolidaties
337
Wat is het doel van de behandeling van covid 19?
In de eerste fase stimuleren van het immuun systeem, daarna remmen
338
Wat is de behandeling bij milde covid 19?
- Bij risicofactoren nirmatrelvir/ritonavir
339
Wat is de behandeling voor matig-ernstige covid 19?
- Dexamethason - Bij verslechtering Tocilizumab - Bij nog meer verslechtering methyl prednison Beademing - Neusmasker bij wakkere patienten - Intubatie bij gesedeerde patient in buikligging
340
Wat is het nadeel van het gebruik van monoklonale antistoffen bij de behandeling van covid 19?
Monoklonale antistoffen werken vooral bij sero negatieve mensen en niet bij omicron
341
Wat zijn complicaties van covid 19?
longembolie en DVT, soms fibrotische restafwijkingen of blijvende orgaanschade
342
hoe voorkom je longembolien en DVT bij covid 19?
door profylaxe LWMH
343
Wat zijn de fases van een covid 19 infectie?
1 early infection 2 pulmonary phase 3 hyperinflamation phase
344
Hoelang is een covid patient besmettelijk?
10 dagen, langer bij ernstig zieke patienten
345
ben je infectieus als je veel antistoffen hebt?
niet in een naive populatie
346
Welke diagnostiek bij covid 19?
kweek, pcr, serologie
347
welk celtype speelt de grootste rol bij omicron?
T-cel
348
Wat doet het covid 19 vacin?
stimuleert, B, T, nk cel en macrofagen respons
349
Waardoor was er zo snel een vaccin tegen covid 19?
1. nieuwe platforms (mRNA vaccins) 2. voorkennis MERS i.v.m. design SARS2 vaccins 3. overlappende fase 1,2 en 3 studies 4. productie vaccins voordat fase 1 studies begonnen 5. versnelde toelating van de vaccins
350
Wat is kenmerkend aan gram positieve bacterien?
lipoteichoinezuur en een dikke laag pepitdoglycaan
351
Wat is kenmerkend van gram negatieve bacterien?
dunne laag peptidoglycaan lipooligosacchariden porines
352
Wat doet lysozym?
het breekt peptidoglycaan af
353
waar is E. coli?
bij urogenitaal epitheel
354
Wat is biofilm?
bacterien die aan elkaar plakken
355
Wat is het voordeel van biofilm voor de bacterien?
slijmlaag beschermt tegen imuunsysteem , decoy dna, uitwisseling van genetisch materiaal, verhoogde resistentie tegen antibiotica, makkelijke infiltratie in de huid
356
Waar ontstaat biofilm?
Alle plekken met kunstmateriaal, bijvoorbeeld centrale lijn, knieprothese, of blaaskatheter, evenals chronische beschadigingen van barrières, zoals decubituswonden, en longen van patiënten met CF
357
Wat zijn de complicaties van S. aureus (vergroeiende streptokokken)?
huidinfecties infecties van de botten en gewrichten pneumonie (secundair na influenza) endocarditis toxisch shock syndroom
358
in welk deel van de milt liggen de T en B cellen?
de witte pulpa
359
Waarvoor zijn de B-cellen in de marginale zone van de milt?
reactie tegen T-cel onafhankelijke antigenen, doordat ze snel differentieren tot plasmablasten dragen ze bij aan een snelle reactie tegen gekapselde bacterien
360
Waarvoor zijn M cellen?
die transporteren antigeen uit het darmlumen naar het onderliggende lymfoide weefsel om regT-cellen en IgE productie te stimuleren
361
Wat doet een NOD2 mutatie bij de ziekte van chron?
remt IL-10 waardoor minder remming van pro-inflamatoire cytokinen
362
Waar vind de affiniteits maturatie plaats?
in de milt en lymfeklier
363
Waar liggen de hoog endotheliale venulen?
in de lymfenklieren
364
Waar vind klonale deletie plaats?
thymus
365
Waar vind de isotype switch plaats?
lymfeklier en milt
366
Waar worden geheugencellen gevormd?
in de milt en in de lymfeklieren
367
Waar vind VDJ recombinatie plaats bij T-cellen?
de thymus
368
Waar vind VDJ recombinatie plaats bij B-cellen?
beenmerg
369
Wat zijn de symptomen van een ontsteking?
- rood - warm - pijn - zwelling - functieverlies
370
Wat zijn mogelijke complicaties van ontstekingen?
- dood door hersen ontsteking - anemie door beenmerg ontsteking - beenmergontsteking > zuurstof radicalen > maligniteiten - Arterosclerose
371
Waanneer is een ontsteking acuut?
Tot 7 dagen acuut (hierna herstel of chronische ontsteking)
372
Waarom ontstaat er bij necrose wel een ontsteking maar bij apoptose niet?
bij necrose komt er XII vrij uit de cellen terwijl de cel bij apoptose uit elkaar valt in apoptotic bodies die worden gefagocyteerd XII leidt tot fibrose, stolling en complement activatie
373
uit welke twee onderdelen bestaat de ontstekingsreactie?
vasculaire reactie cellulaire reactie
374
Wat is de vasculaire reactie op een ontsteking?
Vasodilatatie, verdunnen van de vaatwand, vertragen van de bloedstroom (eiwitten en ontstekingscellen treden uit)
375
Wat is exsudaat?
veel proteinen uit de vaten, vloeistof gaat mee
376
Waarbij komt exsudaat?
inflamatie
377
Waarbij komt transudaat?
Lever-/nier ziekte/ondervoeding
378
Wat is transsudaat?
vloestof gaat de vaten uit, weinig eiwitten
379
Wat zijn onderdelen van de cellulaire reactie bij een ontsteking?
endotheel activatie & fagocytose
380
Hoe werkt de afbraak van een gefagocyteerd microorganisme?
Enzymen zitten in een lysosoom, fusie met fagosoom voor afbraak
381
Wat zijn de antimicrobieele mechanismen van fagocyten?
- Myeloperoxidase (MPO) - Hoge PH (enzymen werken hierdoor ook beter) - Zuurstofradicalen (ROI/ROS) - Stikstof monoxide - Bactericide eiwitten (VB; cathepsine B/D, lysozyme) - Cationic peptides / defensines - Nutrient depletie (VB; Fe - lactoferrine, tryptofaan – IDO)
382
Wat is het effect van steroiden op de ontstekingsreactie?
verlaagde vasculaire permeabiliteit, ook invloed op vasoconstrictie
383
Wat is per prinam regeneratie?
herstel van het orginele weefsel
384
Wat is per secundam regeneratie?
herstel door vervanging met bindweefsel/littekenweefsel
385
Wat bepaald of er per prinam of per secundam regeneratie plaatsvind?
- Wel of niet aanwezig zijn van stamcellen - Proliferatieactiviteit van het weefsel - Mate van beschadiging van de extracellulaire matrix
386
Wat kan een chronische infectie veroorzaken?
- Virale infecties - Chronische infectie - Persistent injury - Autoimmuun
387
Wat zijn symptomen van chronische inflamatie?
- Fibrose - Angiogenese - Mononucleair cel infiltraat
388
Wat is autocrien?
signaal naar jezelf
389
Wat is paracrien?
signaal naar aangelegen cellen
390
Wat is endociren?
signaal via het bloed (hormonaal)
391
Waar komen ontstekingsmediatoren vandaan?
cellulair en uit de lever
392
Welke ontstekingsmediatoren komen uit de lever?
factor XII en complement
393
Welke ontstekingsmediatoren liggen al klaar in de cellen?
histamine en seratonine
394
Welke ontstekingsmediatoren worden gemaakt in de cel?
- Prostaglandinge, NO, cytokines, zuurstof radicalen, ect
395
Wat ligt er in de outer cortex van de lymfeklier?
macrofagen en B-cellen
396
Wat ligt er in de paracortex van de lymfeklier?
dendritische cellen en T-cellen
397
Wat is een andere naam voor de folikel van de lymfeklier?
kiemcentrum
398
Wat ligt in de medulla van de lymfeklier?
macrofagen en plasmacellen met IgM in het cytoplasma
399
Wat is het spectrum model?
verschillende stoffen leiden tot meer dan 2 soorten macrofagen
400
Welke 2 soorten activatie van macrofagen is er?
klassieke activatie, M1 alternatieve activatie, M2
401
Hoe word een macrofaag katabool (M1) geactiveerd?
door microbe, TLR-liganden en IFN-y
402
Hoe word een macrofaag anabool (M2) geactiveerd?
door IL-13 en IL-4
403
Welke chemokinen geeft een M1 macrofaag af?
van IL-1, IL-6, IL-12, IL-23, TNF
404
Wat is de functie van een M1 macrofaag?
- fagocytose en doden van bacterien en schimmels o zuurstof radicalen, NO, lysosomale enzymen (en proinflamatoir)
405
Welke chemokinen geeft een M2 macrofaag af?
o IL-10, TGF-b, groeifactoren
406
Wat is de functie van een M2 macrofaag?
anti- inflamatoir en genezing/fibrose
407
Welke ontstekingsmediatoren zijn verantwoordelijk voor de verhoogde permeabiliteit van de vaatwand?
TNF, IL-1
408
Welke ontstekingsmediator wordt afgegeven door de vaatwand?
IL-1
409
Welke ontstekingsmediatoren zorgen voor de activatie van leukocyten?
TNF en IL-1
410
Welke ontstekingsmediatoren zorgen voor koorts?
TNF, IL-6 en IL-1
411
Welke stof veroorzaakt koorts?
PGE2
412
Welke ontstekingsmediatoren zorgen dat de lever acute fase eiwitten afgeeft?
IL-1 en IL-6
413
Welke ontstekingsmediatoren zetten het beenmerg aan tot de productie van meer leukocyten?
TNF, IL-1 en IL-6
414
Welke ontstekingsmediator zorgt voor een lage cardiac output?
TNF
415
Welke ontstekingsmediatoren zorgen voor insuline resistentie van de spieren?
TNF, IL-1
416
Welke ontstekingsmediator zorgt voor trombusvorming?
TNF
417
Hoe wordt het endotheel geactiveerd bij een ontsteking?
TNF, IL-1 & IL-6 > herdistributie van P-selectine > verhoogde activiteit van intergrines
418
Wat doen chemokines?
- trekken cellen aan - activeren cellen
419
Wat zijn CCL2, MCP-1, CXCL 12, SDF-1 voor cytokinen?
chemokines
420
Wat doet groeifactor?
- stimuleert proliferatie en maturatie van cellen
421
Wat zijn GM-CSF, EPO voor cytokinen?
groeifactoren
422
Wat doen de 'overige cytokinen'?
die zijn activerend of remmend
423
Wat zijn IL-1, IFN-y, TGF-b voor cytokinen?
'overige cytokinen'
424
Wat is de functie van interleukines?
de communicatie tussen witte bloedcellen
425
Wat is synergie?
effect is meer dan de optelsom
426
Wat is additie?
effecten worden opgeteld
427
Wat is inhibitie?
optelling zorgt voor lager effect
428
Wat doen INF-a/b?
stimuleert NK-cellen en resistentie tegen virale replicatie
429
Waardoor wordt IFN-a/b aangemaakt?
Dendritische cellen
430
Wat wordt gestimuleerd door IFN-y?
APCs, Th1, IgG, Treg
431
Wat wordt geremd door IFN-y?
complement, IL-17 neutrofiele chemokinen, T-cellen osteoclastogenesis
432
Hoe werkt IFN-y?
genetische modulatie van de chromatinen
433
Waardoor wordt IFN-y geproduceerd?
NK-cellen
434
Hoe wordt IL-1 geactiveerd?
door caspase van het inflamasoom
435
Wat doet een mutatie in het pirin eiwit?
zorgt voor veel IL-1, bij mediterane koorts en jicht
436
Waar komt IL-1 vandaan?
macrofagen
437
Welke rol speelt IL-1 bij de activatie van macrofagen?
als het op het juiste moment aanwezig is helpt het bij de klassieke activatie
438
Waardoor wordt IL-2 geproduceerd?
Th-cellen
439
Wat wordt gestimuleerd door IL-2?
cytotoxische T-cellen
440
waardoor wordt IL-4 geproduceerd?
Th-cellen
441
Wat doet IL-4?
stimuleert B-cellen
442
Wat wordt gestimuleerd door IL-6?
IL-6 (pos terugkoppeling) IL-10, B-cellen, IgA fibroblasten productie
443
Wat wordt geremd door IL-6?
IL-1 en TNF-a, Treg
444
Wat wordt geremd door IL-10?
TH1, APCs IL-1, IL-12, TNF, GM-CSF
445
Wat wordt gestimuleerd door IL-10?
Tc-cellen, IFN-y en B-cellen
446
Wat zijn de effecten van NO op de ontstekingsreactie?
- Vasodilatatie (pro-inflamatoir) - Fagocytose (pro-inflamatoir) - Verminderde adhesie leukocyten (anti- inflamatoir)
447
Wat wordt gestimuleerd door TNF-a?
IL-1, IL-6, NK-cellen en macrofagen
448
Waar is TNF-a aanwezig?
op macrofagen
449
Wat is een cytokine storm?
positieve feedback loop tussen IFN-y en TNF-a (celdood>
450
Waardoor wordt een cytokinestorm veroorzaakt?
sars, mers, E. coli en streptokokken
451
Wat is de behandeling van een cytokine storm?
antilichamen en CART-T
452
Waardoor wordt IL-12 aangemaakt?
macrofaag
453
Wat doet IL-12?
activeert NK-cellen
454
Wat doet CXCL8?
stimuleert NK-cellen
455
Waardoor wordt CXCL8 geproduceert?
macrofagen
456
Waardoor wordt IL-15 aangemaakt?
macrofagen
457
Wat doet il-15?
stimuleert NK-cellen
458
Welke 3 ontstekingsmediatoren worden aangemaakt door macrofagen en stimuleren NK-cellen?
CXCL8, IL-15 en IL-12
459
Hoe ontstaan Th1 cellen?
door IL-12, IFN-y
460
Hoe ontstaan Th2 cellen?
Door IL-4
461
Hoe ontstaan Th17 cellen?
door IL-6 & TGF-b
462
Hoe ontstaan Treg cellen?
door TGF-b
463
Hoe ontstaan Tfh cellen?
door IL-6 & IL-21
464
Welke cellen ontstaan door IL-12 en IFN-y?
Th1 cellen
465
Welke cellen ontstaan door IL-4?
Th2 cellen
466
Welke cellen ontstaan door IL-6 en TGF-b?
Th17
467
Welke cellen ontstaan door TGF-b?
Treg
468
Welke cellen ontstaan door IL-6 en IL-21?
Tfh
469
Welke cytokinen worden geproduceerd door Th1?
IFN-y, IL-2, TNF-a
470
Welke cytokinen worden geproduceerd door Th2?
IL-4, IL-5, IL-13
471
Welke cytokinen worden geproduceerd door Th17?
IL-17, IL-22, TNF-a
472
Welke cytokinen worden geproduceerd door Treg?
TGF-b, IL-10
473
Welke cytokinen worden geproduceerd door Tfh?
il-21, il-17
474
Welke cel regelt de afweer tegen wormen?
Th2
475
Welke cel regelt de afweer tegen Intracellulaire bacterien en virussen?
Th1
476
Welke cel regelt de afweer tegen schimmels en extracellulaire bacteriën?
Th17
477
Welke cel regelt de afweer tegen extracellulaire bacterien en virussen?
Tfh
478
Wat doen Tfh cellen?
Differentiatie van B-cellen
479
Wat doen Treg cellen?
andere T-cellen onderdrukken
480
Wat doen Th17 cellen?
Stimuleren neutrofiele granulocyten, pro-inflamatoir
481
Wat doen Th2 cellen?
Stimuleren eosinofiele granulocyten, IgE, IgG
482
Wat doen Th1 cellen?
Stimuleren van IgG, NK-cellen, cytotoxische T-cellen
483
Welke soort T-cel kan inflamatie veroorzaken?
Th1 en Th17
484
Welke soort T-cel kan een autoimmuunreactie veroorzaken?
Th17 en Treg bij afwezigheid
485
Welke T-cel kan allergie veroorzaken?
Th2
486
Welke vormen van Innate afweer zijn er?
- Mechanisch (epitheel, beweging lucht en vloeistof) - Chemisch (enzymen, lage ph) - Microbiologisch (microbiota)
487
Wat zijn vormen van interne afweer?
complement, humoraal, cellulair
488
Wat zijn vormen van externe afweer?
intacte huid, muceuze membranen, residente flora
489
Waardoor wordt het immuunsysteem gestimuleerd?
- Infectie - Trauma - Toxisch - Post-ischemie - Autoimmuun
490
Wat behoort tot de innate afweer?
- Patroon herkenning - Genoom gecodeerde R - Snelle reactie - Niet-klonale respons
491
Wat behoort tot de adaptieve immuunrespons?
- Specifieke herkenning - Gerearangeerde R; stukjes van het DNA worden op verschillende manier aan elkaar geplakt - Verschillend per individu - Opbouw geheugenpopulatie - Klonale respons
492
Uit welke cellen bestaat het afweer systeem?
Neutrofiele granulocyt (40-80%) T en B lymfocyt (15-50%) - waarvan 10% NK cellen Monocyt (6-10%) Eosinofiele granulocyt (0-6%) Basofiele granulocyt (0-2%)
493
Wat zijn monocyten?
macrofagen en dendritische cellen
494
Wanneer wordt appoptose veroorzaakt door NK-cellen?
als er activatie is maar geen remming door MHC klasse I
495
Welke cellen behoren tot het adaptieve immuunsysteem?
T en b lyfocyten
496
Kan je T en B cellen onderscheiden met HE kleuring?
nee
497
Wat is kruisactiviteit?
antigenen van de bacterie of het virus sterke gelijkenis vertonen met lichaamseigen antigenen / eiwitten
498
Wat is een allergie?
adaptieve afweerrespons tegen een onschuldig antigen
499
Wat zijn voorbeelden van een allergie?
astma en hooikoorts
500
Wat is autoimmuniteit?
adaptieve respons tegen eigen antigen
501
Wat zijn voorbeelden van autoimmuniteit?
type 1 diabetes
502
Wat zijn symptomen van een allergie?
huiduitslag en kortademigheid
503
Wat zijn symptomen van autoimmuniteit?
weefselschade
504
Wat zijn symptomen van autoinflamatie?
koorts en weefselschade
505
Wat is autoinflamatie?
een ontregelde innate respons
506
Wat zijn voorbeelden van autoinflamatie?
mediterane periodieke koorts
507
Wat is immuundeficientie?
te geringe werking van het immuunsysteem
508
Wat zijn voorbeelden van immuundefficientie?
SCID en AIDS
509
Wat is actieve immunisatie?
het immuunsysteem wordt aangezet
510
Wat is passieve immunisatie?
antistoffen worden toegevoegd
511
Wat zijn PRR receptoren?
patern recognition receptors
512
Wat zijn pamp receptoren?
pathogen associated (op ziekte verwekkers)
513
Wat is een DAMP receptor?
damage/danger associated (bij weefselschade)
514
Wat is een MAMP receptor?
microbe associated
515
Wat is C-reactive protein?
C- reactive protein - Bind aan fosfogoline eiwitten op het membraan van bacterien - Acute fase eiwit - Vaak gemeten voor diagnose infectie - Werken als opsonine (een coating die de fagocytose stimuleert) - ‘innate antibodies’
516
Welk soort cel heeft veel receptoren?
macrofagen
517
Wat zijn de functies van fagocytose?
- Afbraak - Activatie andere delen van het immuunsysteem
518
Wat bepaald of een deeltje wordt gefagocyteerd of door endocytose wordt opgenomen?
grotere deeltjes worden gefagocyteerd
519
Welke soort opsonine R zijn er?
FcR complement receptor
520
Welke soort innate cellulaire R zijn er?
opsonine R ligand R suplement R
521
Welke soort ligand R zin er?
scavenger R C-type lectin R
522
Welke soort supplement R zijn er?
toll like R NOD-like R RIG-I-like R DNA-sensing R
523
Welk soort receptor heeft een andere cel nodig?
een opsonine receptor
524
Welk soort receptor is alleen voor signaling en niet voor fagocytose?
supplementaire R
525
Waar zijn PRR aanwezig?
op verschillende plekken zoals in de circulatie, op het membraan en in het cytosol
526
Wat wordt gebonden aan scavenger R?
pathogenen en eigen moleculen, ze herkennen negatief geladen polymeren
527
Wat wordt herkend door C-type lectin R?
glycanen/suikers
528
Wat wordt herkend door TLR3?
dubbelstrengs DNA
529
Wat wordt herkend door TLR7 en TLR8?
singlestrand RNA
530
Wat wort herkend door TLR9?
DNA
531
Welke TLR receptors bevinden zich in het endosoom?
TLR3, TLR7, TLR 8 en TLR9
532
Welke TLR receptor herkend flageline?
TLR5
533
Welke TLR receptor herkend LPS?
TLR4
534
Wat wordt herkend door TLR1 en TLR2?
triacyllipopeptiden
535
Wat wordt herkend door TLR2 en TLR6?
diacyllipopeptiden
536
in welke stappen vind TLR signalling plaats?
adaptor molecuul kinases > fosforylering (signaleringscascade) transcriptiefactor activatie transcriptie ontstekingsmoleculen
537
Wat doet NF kappa B?
stimuleert pro-IL-1b, IL-6 en TNF-a via NOD1/2
538
Op welke manieren kunnen C3a en C3b worden geproduceerd?
klassieke route lectine route alternatieve route
539
Wat is de klassieke route van C3a en C3b productie?
- CQ1 (+C1r & C1s) complex binding met 6 igg moleculen - C4 > C4a + C4b - C2 > C2a + C2b - C4bC2a = C3-convertase - C3 > C3A + C3B
540
Wat is het verschil tussen de lectine route en de klassieke route van C3a en C3b productie?
- Herkenning van suikers door Mannose binding lectin (MBL) en MASP complex (ipv Igg door CQ1)
541
Wat is de alternatieve route van de productie van C3a en C3b?
- C3bBb als alternatief C3-convertase - Positieve feedback loop
542
Wat is de correlatie tussen complement en antistof?
complement voegt toe aan de antistof functie
543
Wat doen C5b-C9?
MAC; terminale route C9 vormt een cirkel in het membraan > lekkage > lyse van het microorganisme
544
Wat doet C3b?
het werkt als opsonine, stimuleert fagocytose Daarnaast ruimt het immuuncomplexen op
545
Wat doen C5a, C3a, (C4a) (anafylatoxinen)?
pro-inflamatoir; - Degranulatie mestcellen - vasculaire respons - Chemotaxie (aantrekking) fagocyten - Activatie fagocyten o Productie ROS en cytokines o Verhoogde expressie FcR en C’R
546
Wat is polymorfisme?
je hebt verschillende allelen van hetzelfde gen
547
Wat is polygenie bij HLA?
meerdere genen vormen het MHC systeem
548
Wat is het MHC halotype?
combinatie MHC allelen op 1 chromosooom
549
Wat is het MHC genotype?
combinatie van beide MHC halotypes
550
Wat is een ander woord voor het Human leukocyte antigen (HLA)?
Major histocompatibility complex (MHC)
551
Waaruit bestaat HLA I?
a1, a2, a3 en b2m
552
Waaraan presenteert HLA I?
CD8 Tc
553
Waaraan presenteert HLA II?
CD4 Th
554
Waaruit bestaat HLA II?
a1, a2, b-keten
555
Welk HLA type heeft een gesloten uiteinde?
MHC I
556
Wat is het gevolg van het open uiteinde van MHC II?
het bindt grotere moleculen
557
Waar is MHC1?
Op alle kernhoudende cellen (niet op rode bloedcellen of geslachtscellen)
558
Waar is MHC II?
Op APCs, onder invloed van cytokinen ook op; T-cellen, epitheelcellen, endotheel
559
Wat is de processing route van MHC I?
proteasomen
560
Wat is de processing route van MHC II?
endolysosomen
561
Hoeveel verschillende MHC 1 zijn er per persoon?
min 3, max 6
562
Hoeveel MHC II per persoon?
min 3 max 12
563
Welke soorten HLA zijn van type I?
HLA-A, B en C
564
Welke soorten HLA zijn van type II?
HLA-DP, DQ en DR
565
Wat is het voordeel van de structuur variatie van MHC II?
veel antigenen kunnen worden herkend
566
Wanneer levert de structuur variatie van MHC II een nadeel op?
bij transplantatie
567
Wat is kruispresentatie?
extra cellulair eiwit wordt gepresenteerd door MHC-I
568
Wat doet class II transactivator?
het houdt het promotorcomplex bij elkaar gestimuleerd door INF-y
569
Wat is bare lymphocyte syndrome?
mutatie van de class II transactivator primaire immuun deficientie (SCID) geen HLA op APCs
570
Welk HLA type beschermd tegen malaria?
HLA-B53
571
Welk HLA type is geassocieerd met coeliacie?
DQ2DQ8
572
Welk HLA type is geassocieerd met ankyloserende spondylitis (bechterew) en reactive artritis (reiter)?
B27
573
Welk HLA type is geassocieerd met een allergie tegen abacavir (HIV medicatie)?
HLA-B57
574
Waar worden lymfocyten geactiveerd?
in de lymfeklieren, tonsillen of milt
575
Waar komen lymfocyten vanuit het lymfe in het bloed?
de ductus thorcicus
576
Wat doet de milt?
filtert anitgeen-antistoffen uit het bloed (breekt ook bloed af tot bilirubine), het wordt gefagocyteerd door macrofagen
577
Wat zijn de primaire lymfoide organen?
Beenmerg en de thymus
578
Wat zijn de secundaire lymfoide organen?
lymfeklieren (500), milt, plaques van Peyer, tonsillen en lymfoid weefsel in darm, longen en neus.
579
Wat is de functie van mestcellen en basofiele granulocyten?
vasoactief
580
Welke stoffen worden uitgescheiden door mestcellen en basofiele granulocyten?
histamine heparine (anti-stolling) serotonine lysosomale enzymen cytokinen (IL-4, IL-13)
581
Waardoor worden neutrofiele granulocyten geactiveerd?
ROIs (reactive oxygen intermediates, reactief maar kortlevend)
582
Waardoor worden eosinofiele granulocyten aangetrokken?
schimmels
583
Wat is de functie van neutrofiele granulocyten?
anti-bacterieel
584
Wat is de functie van eosinofiele granulocyten?
anti-parasitair
585
Wat wordt uitgescheiden door neutrofiele granulocyten?
myeloperoxidase defensines lysozym lactoferrine lysosomale enzymen
586
Wat wordt uitgescheiden door eosinofiele granulocyten?
Major basic protein eosinophil cationic protein eosinofiel peroxidase eosinofiel neurotoxine cytokine (IL-4, IL-13)
587
Wat doen ROIs en NO met macrofagen?
activatie via de TLR receptor
588
Welke stoffen worden door macrofagen uitgescheiden na TLR activatie?
IFN-y, TNF, IL-1 en IL-1
589
Wat gebeurd er na TLR activatie?
NK-activatie en Th1 differentiatie
590
Waartegen beschermen B-cellen vooral?
bacterien
591
Waartegen beschermen T-cellen vooral?
virussen
592
Welke cel van de adaptieve afweer kan geen vrije antigenen herkennen en heeft een apc nodig?
T-cellen
593
Welke cel van de adaptieve immuunrespons scheidt antilichamen uit?
effector B-cellen
594
Welke cel van de adaptieve immuunrespons scheidt cytokinen uit?
effector T cellen
595
Welke cellen worden geactiveerd door Th-cellen?
Tc-cellen, B-cellen en macrofagen
596
Welke T-cellen herkennen antigenen in HLA klasse II?
Th-cellen
597
Welke T-cellen herkennen antigenen in HLA klasse I?
Tc-cellen
598
op welke manier bestrijden Tc-cellen bacterien?
Cytotoxische T-cellen kunnen bacterien niet direct doden maar kunnen wel geinfecteerde cellen doden en macrofagen activeren
599
Waar in de thymus rijpen T-lymfocyten uit?
tussen de medulla en de cortex
600
Welke route leggen T-lymfocyten af tijdens hun ontwikkeling?
ze komen aan de onderkant van de cortex binnen als dubbel negatief ze gaan naar boven dan gaan ze terug als dubbel positieve cellen en komen ze in de medulla als enkel positieve cellen
601
Wat gebeurd er met dubbel negatieve T-cellen?
proliferatie
602
Wat gebeurd er met dubbel positieve T-cellen?
positieve selectie
603
Wat gebeurd er met enkel positieve T-cellen?
negatieve selectie
604
Hoe werkt positieve selectie van T-cellen?
binden van eigen MHC (MHC restrictie) niet geselecteerd > afsterving
605
Hoe werkt negatieve selectie van T-cellen?
cellen met een te hoge affiniteit met eigen MHC gaan in appoptose, wordt een regT-cel of wordt anerg
606
Welk molecuul zorgt voor de apoptose van autoreactieve T-cellen?
TNF
607
Wat doet AIRE?
het brengt veel antigenen tot expressie in de medullaire epitheelcellen van de thymus
608
Op welke keten van de T-cel receptor wordt als eerste geselecteerd?
B keten (met een tijdelijke a keten)
609
Welke 3 signalen zijn nodig voor de T-cel activatie?
- Binding met MHC - CD80/86 met CD28 - Cytokinen (voor differentiatie, niet; proliferatie)
610
Welke remmende signalen zijn er voor de T-cel activatie?
CD80/86 met CTLA-4 PD-L1/2 met PD1
611
Welke checkpoint inhibitie tegen CTLA-4?
ipilimumab
612
Welke checkpoint inhibitie tegen PD-1?
nivolumab
613
Wat is een naive Tcel?
een T-cel die nog geen contact met een antigen heeft gehad
614
Wat gebeurd er met een T-cel die chronisch wordt gestimuleerd door antigenen?
die raakt uitgeput
615
Wat doen Vdelta cellen?
zorgen voor T-cel herkenning zonder MHC zorgen voor een snelle respons tussen innate en adaptief in
616
Wat doet Vdelta2?
herkenning van fosfo-antigenen van microorganismen of dode cellen > cytokinen productie
617
Wat doet Vdelta1?
herkenning van stress geinduceerde MHC-achtige moleculen
618
Waar is Vdelta2?
in het bloed
619
Waar is Vdelta1?
in weefsels