3-4 N-D Flashcards
(117 cards)
1
Q
geschiedenis
A
Geschichte
2
Q
’s avonds
A
abends
3
Q
het huiswerk
A
die Hausaufgaben
4
Q
wiskunde
A
Mathe
5
Q
de klas
A
die Klasse
6
Q
scheikunde
A
Chemie
7
Q
zwart
A
schwarz
8
Q
tiende
A
zehnte
9
Q
maken, doen
A
machen
10
Q
de school
A
die Schule, die Schulen
11
Q
lang
A
lang
12
Q
komen
A
kommen, gekommen
13
Q
spelen
A
spielen
14
Q
saai
A
langweilig
15
Q
Nederlands
A
Niederländisch
16
Q
vaak
A
oft
17
Q
op vrijdag
A
am Freitag
18
Q
vorige week
A
vorige Woche
19
Q
derde
A
dritte
20
Q
verzorgen
A
versorgen
21
Q
kwart vooor twee
A
Viertel vor zwei
22
Q
speels
A
verspielt
23
Q
vandaag
A
heute
24
Q
op zaterdag
A
am Samstag
25
zevende
siebte
26
moeilijk
schwierig
27
op zondag
am Sonntag
28
scherp
scharf
29
op donderdag
am Donnerstag
30
Frans
Französisch
31
interessant
interessant
32
wie
wer
33
aanraken
anfassen
34
tweede
zweite
35
gaan
gehen, gegangen
36
een beetje
ein bisschen
37
vmbo-t/havo
die Realschule
38
eerste
este
39
de toets
der test
40
gisteren
gestern
41
springen
springen, gesprungen
42
VWO
das Gymnasium
43
natuurkunde
Physik
44
Engels
Englisch
45
schuw
scheu
46
Duits
Deutsch
47
vijfde
fünfte
48
kwart over een
Viertel nach eins
49
de leerling
der schüler, die schüler
50
het vak
das Fach, die Fächer
51
of
oder
52
vrij hebben
freihaben
53
on een uur
um ein Uhr
54
op dinsdag
am Dienstag
55
hebben
haben, gehabt
56
de taal
die Sprache, Sprachen
57
ondeugend
frech
58
dom, stom
blöd
59
negende
neunte
60
schattig
süss
61
op woensdag
am Mittwoch
62
maar
aber
63
vierde
vierte
64
tekenen/handvaardigheid
Kunst
65
erg houden van
leiben
66
hoe
wie
67
wensen
wünschen
68
heten
heissen, geheissen
69
morgen
morgen
70
leuk
toll
71
aaien
streicheln
72
volgende week
nächste Woche
73
zijn
sein, gewesen
74
's morgens
morgens
75
dun
dünn
76
het schrift
das Heft, die Hefte
77
bruin
braun
78
makkelijk
leicht
79
wit
weiss
80
eten
fressen, gesfressen
81
kort
kurz
82
gym
Sport
83
dik
dick
84
zwemmen
schwimmen, geschwommen
85
de lerares
die Lehrerin, die Lehrerinnen
86
het les(uur)
die Stunde, die Stunden
87
bezoeken
besuchen
88
's zondags
sonntags
89
vinden
finden, gefunden
90
ook
auch
91
schrijven
schreiben, geschrieben
92
zacht
weich
93
achtste
achte
94
's middags
nachmittags
95
horen
hören
96
aardrijkskunde
Erdkunde
97
het lesrooster
der Stundenplan
98
wanneer
wann
99
op maandag
am Montag
100
zesde
sechste
101
beschrijven
beschreiben, beschrieben
102
de leraar
der Lehrer, die Lehrer
103
lopen
laufen, gelaufen
104
het boek
das Buch, die Bücher
105
's nachts
nachts
106
helemaal niet
gar nicht
107
waarvandaan
woher
108
biologie
Biolgie
109
maar
aber
110
wat
was
111
vliegen
fliegen, geflogen
112
de pauze
die Pause, die Pausen
113
het proefwerk
die Klassenarbeit
114
waar
wo
115
half twee
halb zwei
116
lief
lieb
117
in het weekend
am Wochenende
