3 immuniteit Flashcards

(149 cards)

1
Q

Wat zijn pathogenen?

A

Dit zijn micro-organismen die je lichaam schade toe brengen of ziektes veroorzaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn antigenen?

A

Dit zijn micro-organismen en cellen die vechten tegen pathogenen en virussen om het immuunsysteem te beschermen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Uit welke onderdelen bestaat het bloed?

A

55% plasma en 45% bloedlichaampjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de functie van bloed?

A

Het transporteert stoffen door het lichaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Plasma is het _ (aggregatietoestand) gedeelte in het bloed. Na het centrifugeren is dit de _ laag.

A

vloeibare
bovenste

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Uit wat bestaat plasma?

A

(92%) water en (8%) opgeloste stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bloedlichaampjes zijn de _ (aggregatietoestand) structuren van het bloed.

A

vaste

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke drie groepen bestaan er bij bloedlichaampjes?

A

rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welk bloedlichaampje komt het meest voor in de bloedbaan?

A

De rode bloedcel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Beschrijf de vorm van een rode bloedcel.

A

Ze hebben een ronde, schijfvormige vorm.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Uit wat en waar ontstaan rode bloedcellen?

A

Ze ontstaan uit stamcellen uit het rode beenmerg (in botten).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Juist of fout: rode bloedcellen zijn geen echte cellen.

A

Juist, omdat ze tijdens hun vorming celorganellen en hun celkern verliezen, zijn ze geen echte cel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoeveel dagen is de levensduur van een rode bloedcel?

A

120 dagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de functie van de rode bloedcel?

A

Transport van O2 naar de cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Verklaar waarom de rode bloedcel O2 transporteert.

A
  • Een rode bloedcel bestaat voornamelijk uit hemoglobine. Dit eiwit zorgt dat O2 kan binden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Witte bloedcellen of _ (synoniem) zijn _ (groter/kleiner) dan rode bloedcellen en bevatten _ (een/geen) celkern en celorganellen.

A

leukocyten - groter - een

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waar ontstaan witte bloedcellen?

A

Rode beenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is de functie van witte bloecellen?

A

Ze spelen een belangrijke rol in het immuunsysteem. Ze verdedigen het lichaam tegen ziekteverwekkers en ruimen afvalstoffen en afwijkende cellen op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe lang blijven witte bloedcellen in de bloedbaan?

A

Enkele uren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Waarom blijven witte bloedcellen zo kort in de bloedbaan?

A

Ze gebruiken de bloedbaan om te transporteren van waar ze komen naar waar ze nodig zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe gaan de witte bloedcellen te werk? (4 stappen)
+ naam van proces bij stap 4

A
  1. De witte bloedcel hect zich aan de bloedvatwand.
  2. De witte bloedcel herschikt zijn cytoskelet om daarna door de poriën in de bloedvatwand te kunnen. (Bij deze bewegingen ontstaan er uitstulpingen. Deze noemen schijnvoetjes of pseurdopodiën.)
  3. De wittebloedcel is uit de bloedbaan
  4. De wittebloedcel vormt schijnvoetjes rond het pathogeen. =fagocytose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

= fagocytose

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

In welke drie groepen kan je witte bloedcellen opdelen?

A

Granulocyten, lymfocyten en monocyten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Granulocyten hebben een _ (glad/korrelig) uitzicht.

A

korrelig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Lymfocyten en monocyten hebben (geen/wel) zichtbare blaasjes. Het zijn _.
geen
26
agrunolocyten
27
De bloedplaatjes of _ (synoniem) zijn (wel/geen) echte cellen
trombocyten
28
geen
29
Welk bloedlichaampje is het kleinst?
De bloedplaatjes
30
Welke vorm hebben bloedplaatjes?
Een onregelmatige vorm
31
Waar ontstaan de bloedplaatjes?
In het rode beenmerg
32
Wat is de functie van een bloedplaatje?
Bloedstolling
33
Hoelang blijven bloedplaatjes in de bloedbaan?
ongeveer 10 dagen
34
Uit wat bestaat het lymfestelsel?
Uit het lymfevatenstelsel en lymfeorganen
35
Waarvoor is het lymfestelsel belangrijk?
afweer tegen pathogenen
36
opruimen van afvalstoffen in de weefsels
37
homeostase van het vochtgehalte
38
Hoe ontstaat lymfe?
1. Aan de kant van de slagader wordt er vloeistof en opgeloste stoffen door de haarvaten naar buiten geduwd. = ontstaan van weefselvocht.
39
Het weefselvocht wisselt stoffen uit met de cellen van het weefsel. Bloed in haarvaten verliest water, behoudt eiwitten. Concentratie aan eiwitten is op het einde groter dan in het weefselvocht. --> spontaan transport van water (osmose)
40
2. Weefselvocht wordt aangezogen door wand van de haarvaten, terug naar de bloedbaan.
41
3. Overschot van lymfe gaat naar lymfecapillairen
42
Nu is het lymfe.
43
De lymfecapillairen of _ (synoniem) hebben geen verbinding met andere vaten, ze beginnen tussen de cellen van de _. Kleine lymfecapillairen vloeien samen tot _.
lymfehaarvaten
44
weefsels
45
lymfevaten
46
Wat is lymfatisch weefsel?
Ophoping van lymfocyten (= type witte bloedcel)
47
Waar komt lymfatisch weefsel voor?
Waar veel contact is met vreemde antigenen
48
bv: keelamandelen
49
Wat is een lymfeknoop?
Verloop van lymfevaten
50
Waar komen lymfeknopen voor?
Waar veel lymfevaten samenkomen
51
Beschrijf het uiterlijk van een lymfeknoop
Klein, ovale organen
52
Wat is de functie van lymfeknopen?
Ze zuiveren en filteren de lymfe voor het contact met bloed
53
Wanneer een lymfeknoop actief is, is hij _
gezwollen
54
Waar ligt de milt?
Links bovenaan in de buikholte
55
Wat is de functie van de milt?
Het zuivert en filtert bloed.
56
(lymfeknopen maar voor bloed)
57
Waar ligt de zwezerik/thymus?
bovenaan in de borstholte, achter borstbeen
58
Wat is de rol van the zwezerik/thymus?
Immuunsysteem versterken
59
Zorgt ervoor dat er geen lymfocyten gevormd worden tegen lichaamseigen antigenen
60
Wat verandert er aan de verhouding van de zwezerik/thymus over de jaren?
Groeit mee tot puberteit, daarna wordt het vetweefsel
61
Hoeveel afweerlinies zijn er?
3
62
De eerste en tweede afweerlinie vormen de _. Dit krijg je vanaf de geboorte, het is dus een _.
niet-specifieke afweer
63
aangeboren afweer
64
De _ is specifiek gericht op één soort pathogeen.
derde afweerlinie/specifieke afweer
65
Welke barrières zijn er bij de eerste afweerlinie?
chemische
66
fysische
67
mechanische
68
microbioom
69
Geef een voorbeeld van de fysische barrière.
Opperhuid, zorgt voor bescherming tegen pathogenen op de huid.
70
Bij wonde kunnen ze sneller indringen.
71
Geef een voorbeeld bij de chemische barrière.
1) neusslijm, speeksel en tranen
72
Zweet- en talgklieren geven klierproducten (met lysozymen) af
73
74
2) zuurtegraad in maag
75
zuur houdt pathogenen tegen
76
Geef een voorbeeld bij de mechanische barrière.
trilhaartjes
77
ze moeten bewegen om te functioneren
78
Geef een voorbeeld bij de microbioom (eerste afweerlinie)
in vagina zijn er melkzuurbacteriën
79
darmflora heeft veel bacteriën
80
huidflora heeft veel bacteriën
81
Wat is fagocytose bij de tweede afweerlinie?
Fagocyten worden aangetrokken door chemische stoffen afkomstig van het pathogeen of het beschadigd weefsel
82
(= chemotaxis)
83
84
Bij fagocytose worden er schijnvoetjes gevormd om pathogeen te vernietigen. Fagocyten gaan terug naar bloedbaan of sterven af. Bij afsterving ontstaat pus of etter.
85
Wat gebeurt er bij celperforatie?
Afwijkende cellen worden herkent door NK-cellen. NK-cel geeft perforines (soort eiwit) af. De perforines perforeren het celmembraan van afwijkende cel.
86
Wat gebeurt er bij ontsteking?
Bij beschadigde cellen is er ontsteking
87
1) Stimuleren van mestcellen, (witte bloedcellen).
88
2) Mestcellen geven histamine af.
89
3) Histamine maakt bloedbaan wijder en verhoogt de doorlaatbaarheid van bloedwand.
90
3.1) Bloedbaan wordt wijder --> roodheid en warmte
91
3.2) Bloedbaan wordt meer doorlaatbaar --> bloedbaan geeft meer stoffen af --> zwelling
92
93
mestcellen prikkelen zenuwuiteinden --> pijn en verminderde functie
94
Wat gebeurt er bij regeneratie?
Het beschadigde weefsel wordt vervangen of hersteld.
95
--> littekenweefsel
96
Wat gebeurt er bij koorts?
Verhoging van lichaamstemperatuur
97
98
zorgt voor..
99
- snellere bloedsomloop
100
- fagocytose wordt gestimuleerd
101
- hoger metabolisme (--> sneller ziekteverwekker uitschakelen)
102
- veel slapen (--> minder energie kwijt)
103
Wat is er gevaarlijk bij koorts?
Te hoge lichaamstemperatuur zorgt voor denaturatie van de enzymen
104
42 °C
105
Wat is opgebouwde immuniteit?
Imuun worden tegen een ziekteverwekker.
106
107
Geheugencellen onthouden de antigenen en de pathogeen kan je niet meer ziek maken
108
Specifieke afweer wordt opgedeeld in twee soorten: T-lymfocyten voor _ en B-lymfocyten voor _
cellulaire afweer
109
humorale afweer
110
Wat is de functie van T-lymfocyten?
Ze helpen bij het opstarten van de immuunrespons en de brengen de cellulaire en humorale afweer op gang.
111
Welke 3 soorten T-lymfocyten bestaan er?
T-helperlymfocyten
112
cytotoxische T-lymfocyten
113
T-geheugenlymfocyten
114
Wat is de functie van B-lymfocyten?
Ze zorgen voor de vorming van antilichamen
115
Hoe werkt de immuunrespons?
1) antigeenpresentatie
116
de macrofaag neemt antigenen op in zijn celmembraan (=APC)
117
2) APC maakt cytokinen aan
118
3) De aangetrokken (door cytokinen) T-helperlymfocyten binden hun antigenen aan het celmembraan van de APC.
119
4) T-helperlymfocyten geven cytokinen af.
120
--> stimuleren cellulaire en humorale afweer
121
Hoe werkt de cellulaire afweer?
1) De T-lymfocyten vermenigvuldigen na de binding met APC
122
2) ontstaan van T-helperlymfocyten
123
3) ontstaan van T-geheugenlymfocyten (pas actief bij tweede infectie
124
4) T-helperlymfocyten activeren cytotoxische T-lymfocyten door cytokinen.
125
5) uitschakeling van geinfecteerde of tumorcellen door middel van celperforatie
126
6) cytotoxische T-lymfocyten worden T-geheugenlymfocyten
127
Wat is agglutinatie
samenklontering
128
Welke soorten immuniteit bestaan er?
passief natuurlijk
129
passief kunstmatig
130
actief natuurlijk
131
actief kunstmatig
132
Wat is passief natuurlijke immuniteit?
je krijgt antistoffen/antigenen op natuurlijke manier
133
bv: borstvoeding
134
Wat is passief kunstmatige immuniteit?
je krijgt antistoffen op kunstmatige manier. je bent heel kort immuun.
135
bv: serum tegen slangenbeet
136
Wat is actief natuurlijke immuniteit?
Je maakt zelf antigenen aan
137
bv: ziek zijn
138
Wat is actief passieve immuniteit?
je maakt zelf antigenen aan zonder ziek te zijn
139
bv: vaccinatie
140
Wat is het verschil tussen een allergie en auto-imuunziekte?
immuunsysteem reageert te overdreven bij allergie
141
immuunsysteem reageert te veel bij allergie
142
Welke soorten allergenen bestaan er?
contactallergenen
143
inhalatieallergenen
144
voedingallergenen
145
geinjecteerde allergenen
146
Geef een voorbeeld bij auto-imuunziektes
Diabetes type 1 (alvleesklier/pancreas)
147
reumatoide artritis (gewrichten)
148
vitiligo (pigment)
149
Juist of fout: iemand met resuspositief bloed mag donoren aan iemand met resusnegatief bloed
Fout