3.1 - Mots indiquant une quantité Flashcards
(42 cards)
alles
tout
Ik heb niet genoeg geld om alles te betalen.
Je n’ai pas assez d’argent pour tout payer.
elke, iedere
chaque, chaque
Elke leerling heeft een uitnodiging gekregen.
Chaque élève a reçu une invitation.
verscheidene, verschillende
plusieurs
Zij zijn verscheidene dagen / verscheidene weken gebleven.
Ils sont restés plusieurs jours / plusieurs semaines.
enkele
quelques
Wij gaan naar zee voor enkele dagen.
On va à la mer pour quelques jours.
percent
pour cent
Ze geven een vermindering van 50 percent.
On donnen une réduction de 50 pour cent.
niets
ne … rien
Jij hebt niets gegeten!
Tu n’as rien mangé!
slechts, alleen maar, enkel
seulement
Hij is slechts 9 jaar!
Il a seulement 9 ans!
het aantal
le nombre
een gram
un gramme
een kilo
un kilo
een beetje
un peu
veel
beaucoup
genoeg
assez
minder
moins
te veel
trop
een stuk
un morceau
heel wat
plein de