3.2 Wereldwijde luchtstromen Flashcards

(17 cards)

1
Q

Wat zijn de overheersende windrichtingen?

A

De overheersende windrichtingen zijn afhankelijk van de ligging van drukgebieden en het corioliseffect.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarom gebeurt er vaak onweer rond de evenaar elke middag?

A

Dit gebeurt door de opwarming van de lucht die opstijgt bij de evenaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat gebeurt er met de luchtdruk als de hoogte toeneemt?

A

De luchtdruk neemt af met de hoogte volgens de wet van Buys Ballot.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een hogedrukgebied?

A

Een hogedrukgebied ontstaat wanneer lucht afkoelt en weer gaat dalen, wat resulteert in een hoge luchtdruk op het aardoppervlak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de hoofdcomponenten van de atmosferische circulatie?

A

De hoofdcomponenten zijn:
* polair maximum
* subtropisch maximum
* subpolair minimum
* equatoriaal minimum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het corioliseffect?

A

Het corioliseffect is de afwijking van de wind door de draaiing van de aarde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe beïnvloedt de breedtegraad de snelheid van de wind?

A

De baansnelheid op de evenaar is hoger dan bij hogere breedtegraden, wat leidt tot afwijkingen in de windrichting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn passaten?

A

Passaten zijn de winden die rond de evenaar voorkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de intertropische convergentiezone (ITCZ)?

A

De ITCZ is het gebied waar de passaten samenkomen en waar de lucht sterk opwarmt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe veranderen de passaten in de zomer en winter?

A

In de zomer schuift de ITCZ naar het noorden en in de winter naar het zuiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn moessons?

A

Moessons zijn seizoensgebonden winden die vaak leiden tot veel regen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Vul in: De lage drukgebieden ontstaan boven de _______.

A

oceaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waar stroomt de lucht vanuit de hogedrukgebieden?

A

De lucht stroomt deels terug naar de evenaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat gebeurt er met lucht bij 60° N.B. en Z.B.?

A

De relatief warme lucht stijgt en stroomt op hoogte naar de polen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de effecten van koude lucht?

A

Koude lucht is zwaar en zorgt voor hoge luchtdruk op het aardoppervlak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waar bevindt zich de subtropische maximum?

A

De subtropische maximum bevindt zich rond 30° N.B. en Z.B.

17
Q

Wat is de rol van de oceanen in de atmosferische circulatie?

A

De oceanen beïnvloeden de stabiliteit van drukgebieden en de ontwikkeling van winden.