H11 anxiety, OCD & SSD (wk4) Flashcards

1
Q

Waar piekert wie over?

  • kleuters
  • 5 tot 6
  • 8 tot 12
A

Normaal ontwikkelende kinderen 70% zorgen.

  • kleuters: supernatural
  • 5 tot 6 : psychische gezondheid
  • 8 tot 12 : sociale en gedragsmatige competentie & psychische gezondheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Anxiety disorders % kinderen en volwassenen?

A

Kinderen: 3% tot 18%
Volwassenen: 20%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

3 vormen DSM-5 van Fobieën

A
  1. Specifieke fobie = VB: dieren, bloed, storm etc
  2. Sociale Fobie= Angst wat anderen van je vinden
  3. Agorafobie = intense angst in plaatsen waar iemand zich onzeker of gevangen voelt of geen controle ervaart.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

3 vormen DSM-5 van Fobieën

A
  1. Specifieke fobie = VB: dieren, bloed, storm etc
  2. Sociale Fobie= Angst wat anderen van je vinden
  3. Agorafobie = intense angst in plaatsen waar iemand zich onzeker of gevangen voelt of geen controle ervaart.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

4 Angststoornissen?

A
  1. SAD: Separation Anxiety Disorder
  2. Phobias
  3. GAD: Generalized Anxiety Disorder
  4. Panic Disorder
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Prevalentie 4 verschillende angststoornissen

A
  1. SAD: Separation Anxiety Disorder
    - tussen 3% en 8%
  2. Phobias
    - 10 % specifieke fobieën
    - 7% sociale fobieën
  3. GAD: Generalized Anxiety Disorder
    - Moeilijk te Bepalen door inconsequentie DSM-4 en DSM-5
  4. Panic Disorder
    - Moeilijk te bepalen omdat het vaak samen gaat met andere stoornissen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Cormobiliteit:

  • Hoeveel mensen met 1 angststoornis hebben ook een andere angststoornis?
  • Welke het meest?
  • Welke bij Generalized Anxiety Disorder (GAD)?
A

40% tot 60% van kinderen met angststoornis hebben ook een andere angststoornis.

  • Kinderen met SAD hebben de hoogste comorbide diagnose
  • Kinderen met GAD hebben grotere kans op comorbide diagnose in combinatie met OCD en stemmingsstoornissen dan kinderen met andere angststoornissen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Prevalentie 4 verschillende angststoornissen

A
  1. SAD: Separation Anxiety Disorder
    - tussen 3% en 8%
  2. Phobias
    - 10 % specifieke fobieën
    - 7% sociale fobieën
  3. GAD: Generalized Anxiety Disorder
    - Moeilijk te Bepalen door inconsequentie DSM-4 en DSM-5
  4. Panic Disorder
    - Moeilijk te bepalen omdat het vaak samen gaat met andere stoornissen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

OCD: obsessive-compulsive disorder

4 symptomen

A

OCD

  1. Compulsies
  2. Sexuele en agressieve obsessies
  3. Bijgeloof
  4. Verzamelzucht, drang tot ordenen en somatische zorgen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

4 veel voorkomende vormen Comorbiditeit OCD

A
  • tic disorder
  • anxiety disorder
  • depressie
  • externaliserende gedragsproblemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Kans continuïteit in verschillende angststoornissen

A

Hoge kans stabiliteit: Specifieke Fobie & Paniekstoornis

Lage kans stabiliteit: Sociale Fobie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Somatic Symptom Disorders

A

Somalization: psychologische stress wordt omgezet in lichamelijke discomfort.

Moeilijk onderscheidt tussen lichaam en geest: zowel geestelijke (stress/angst) als lichamelijke klachten worden geuit in lichamelijke klachten (pijn/misselijk/moe).

Buikpijn komt vaak voor in families waar zorgen over ziekte centraal staan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

‘Conversion Disorder’

Somatic Symptom Disorder

A

Conversion Disorder (functional neurological symptom disorder)

= ‘onverklaarbare’ moeilijkheden mbt motorisch en sensorisch functioneren, door pathopsychologische factoren.

VB
Motorisch: verlamming, geen balans, moeilijk slikken.
Sensorisch: geen gevoel of pijn, dubbel- of blind zicht, doofheid of hallucinaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Kans continuïteit in verschillende angststoornissen

A

Hoge kans stabiliteit: Specifieke Fobie & Paniekstoornis

Lage kans stabiliteit: Sociale Fobie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

homotypic continuity

A

Stabiliteit van een diagnose, vb: als kind & als volwassene.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

heterotypic continuity

A
  • Onderliggende overeenkomsten ondanks verschillen op het gebied van emotie, cognitie en gedrag.
17
Q

homotypic continuity Angststoornis

A

Angststoornis:

  • op jongere leeftijd geen voorwaarde of garantie voor latere leeftijd.
  • Wel: sterk bewijs voor continuïteit van angststoornissen onder jongeren tot in volwassen jaren.
18
Q

heterotypic continuity Angststoornis

A
  • Onderliggende overeenkomsten in angst ondanks verschillen op het gebied van emotie, cognitie en gedrag.

Specifieke angst diagnoses veranderen door de tijd heen en zijn vaak verbonden aan ontwikkeling.

19
Q

Continuïteit OCD (4)

A
22 jarig onderzoek:
4 ontwikkelingsgroepen (gelijke grootte)
  1. Verbetering (helemaal geen OCD meer)
  2. Subclinisch OCD (geen duidelijke symptomen meer)
  3. Chronische en incapabele OCD
  4. Episodische OCD
20
Q

Prevalentie continuïteit volledig en subclinisch OCD?

A
  • 40% van alle kinderen met OCD behoudt volledig syndroom

- 19% ontwikkelt subclinische symptomen (moeilijk te diagnosticeren)

21
Q

Continuïteit in Somatic Symptom Disorders

A

Conditionering:
Wanneer een kind pijn associeert met positieve aandacht en restrictie van activiteiten (vb naar school gaan), is de kans groot dat de symptomen stand houden.

Resistent voor psychische of medische behandelingen

22
Q

Comorbiditeit Somatic Symptom Disorders

A

Grotere kans op Angststoornissen of Depressie

23
Q

Etiologie: genen en erfelijkheid.

  • percentage erfelijk?
  • overeenkomst tussen Angststoornissen en Stemmingsstoornissen.
A
  • 30 tot 40 % is erfelijk. (twintstudies)

Overeenkomst angst- en stemmingsstoornissen.
Vertoon negatieve emoties en ontregelde emoties

24
Q

Etiologie: Psychologische factoren.

  • Angststoornis hersendelen
  • OCD hersendelen
A

hyperarousal en disregulatie van neurotransmitters in..
Angststoornis: ..het limbisch systeem, met name vanuit de Amygdala. en HPA (hypothalamus)
- infecties
- hyperarousal
-dysregulatie
OCD: ..de Prefrontale Cortex en Thalamus

25
Q

Etiologie: Child Factors.

- Temperament: 4 factoren van invloed bij een Angststoornis

A

Temperament
- Angststoornis: hoge inhibitie, hoge mate negatieve reactantie, cognitieve/aandachtsbias en disregulatie van emoties.

  • OCD: weinig emotieregulatie nog meer aanwezig dan bij andere angststoornissen.
  • ervaringen met controle
  • manier van leren (VB modellling)
  • onzekere hechting
  • chronische of niet-gronische stress factoren
  • Inhibitie: verschil genotype en fenotype: wel (groter risico) of geen familie met angststoornis.
  • Emotie regulatie:
  • Anxious emotion = disregulatie van het normale angst-respons-systeem.
26
Q

Intervention: Psychological Treatment
Specifieke Fobie
- 4 Klassieke vormen

A
  1. Modelling
  2. Systematic Desensitization
  3. Exposure
  4. Self- Talk
27
Q

Tripartite Model of Anxiety and Depression.

3 basis concepten

A
  1. Angs en Depriessie delen dezelfde causale factor: negatieve affectiviteit (general emotional distress).
  2. Depressie: Naast negatieve affectiviteit, hoge samenhang met een lage mate van positieve affect
  3. Angststoornis: Naast negatieve affectivieit, wordt een hoge mate van psychologische hyperarousal geassocieerd met angst.
28
Q

Intervention: Psychological Treatment
CBT

  • 6 subvormen:
  1. Psychoeducatie
  2. Somatic management
  3. Cognitie herstructurering
  4. Problem-solving
  5. Exposure
  6. Relapse prevention.
A

Beste: Cognitive-behavoral therapy (CBT)

  • zowel directe als lange termijn verbetering
  • Individueel of in een groep
  • Internet
  • School

6 subvormen CBT:
1. Psychoeducatie : info verschaffen

  1. Somatic management : relaxen door voorspellen en tolereren van angst.
  2. Cognitie herstructurering: identificatie en en aanpassing van negatieve gedachten.
  3. Problem-solving: stap voor stap gedragsmatige vorm van coping.
  4. Exposure: ‘in vivo’ = in het echt
  5. Relapse prevention: behoudt van verbetring
29
Q

Systematic Desensitization

A

Langzaam steeds meer in aanraking met fobie

30
Q

Intervention: Psychological Treatment
Specifieke Fobie
- 4 Klassieke vormen

A
  1. Modelling
  2. Systematic Desensitization
  3. Exposure
  4. Self- Talk
31
Q

Wanneer is een angststoornis problematisch?

A

Als het buiten de normale categorie valt en het belemmerd.

32
Q

etiologie: parent factors

–> nog toevoegen

A
  • onzekere hechting
  • angsten en zorgen van de ouders
  • vader rol belangrijk: uit verschillende onderzoeken kwam naar boven dat rol vader belangrijk is bij risico nemen en onafhankelijkheidsontwikkeling
  • ## psychopathology
33
Q

etiologie: cognitie

A
  1. hoe je iets waarneemt
  2. hoe vaak je eraan denkt
  3. hoe je een stimuli interpreteert
  4. gevoel van controle
34
Q

etiologie: cognitie

A
  1. gevoel van controle
  2. hoe vaak je eraan denkt
  3. hoe je een stimuli interpreteert