3.6C P1 Anatomy + SAM Flashcards

Parietale kwab, occipitale kwab

1
Q

stereognosis

A

Letsel aan deel voor tastbare perceptie, dus tastbare perceptie is weg en je kan dingen niet meer benoemen. je kan objecten niet meer benoemen.
Letsel: postcentrale gyrus, PE/PF

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

afferente parase

A

verlies van kinetische feedback. feedback op beweging. Waardoor je onhandig gecoördineerde motoriek krijgt.
Letsel: postcentrale gyrus, PE/PF

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

stereognosis

A

objecten niet herkennen als je ze aanraakt
Letsel: rechts postcentrale gyrus, PE/PF

EB: stereo: je voelt stereo en zet met rechterkant aan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

simulatianeous extinction

A

persoon ziet object aan de neglect-kant, alleen als beide kanten van het lichaam worden gestimuleerd.
Letsel: rechts postcentrale gyrus, PE/PF

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

verdoofde aanraking

A

volledig verdoofde aanraking rechter kant van het lichaam. Voelt niets. Somatische gedeelte is kapot.
Letsel: Links postcentrale gyrus, PE/PF

EB: met verdoven begin je eerst links. Dus links letsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

asomatognosie: bestaat uit 4 dingen

A

Anosognosie, anosdiaphoria, autopagnosia, asymbolie van pijn

Letsel: bilateraal, meestal rechts aan postcentrale gyrus, PE/PF

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

anosognosie

vorm van asomatognosie

A

onbewust of ontkenning van ziekte
Letsel” bilateraal, meestal rechts aan postcentrale gyrus, PE/PF

EB: als je eigen ziekte ontkent ben je een anus= anos

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

anosdiaphoria

vorm van asomatognosie

A

onverschilligheid voor ziekte
Symptomen komen niet overeen met aandoening.
Letsel” bilateraal, meestal rechts aan postcentrale gyrus, PE/PF

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

autopagnosia

vorm van asomatognosie

A

onvermogen om lichaamsdelen te lokaliseren, meestal bij vingers.
Letsel” bilateraal, meestal rechts aan postcentrale gyrus, PE/PF

EB: ‘auto’, normaal gaat het voelen van je vingers automatisch, maar nu niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

asymbolie voor pijn

vorm van asomatognosie

A

voelt geen pijn.

Letsel” bilateraal, meestal rechts aan postcentrale gyrus, PE/PF

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

asomatognosie

A

verlies van kennis of gevoel van het eigen lichaam

EB: asomatognosia –> ‘ oma’ Als je oma bent dan voel je je eigen lichaam minder.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Balint’s syndrome

A
  1. Oculaire apraxie: ogen kunnen niet gefixeerd worden op 1 punt.
  2. Simultagnosia: Kan maar 1 object aandacht richten.
  3. Optische ataxie: gebrek aan grijpen onder visuele begeleiding.
    Letsel: bilateraal letsel posterieur parietale kwab

DUS
je hebt maar aandacht voor 1 ding, maar kan niet je ogen erop fixeren en ook niet grijpen.

EB: ballint –> balen zeg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

contralateraal neglect

A

Linkerkant wordt totaal genegeerd. Kan linkerarm niet bewegen, niet links natekenen en geen topografisch vermogen (ruimtelijke inzicht is in parietale kwab).
Letsel: rechts, schade intra-parietale suclus en angulaire gyrus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Herstel contralateraal neglect

A
  • Allesthesia: persoon denkt dat objecten aan de neglect-kant, aan de goede kant staan. Dus lichaam denkt dat het aan de rechterkant bevind.
  • Simultaneous extinction: persoon ziet object aan de neglect-kant, alleen als beide kanten van het lichaam worden gestimuleerd.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Gerstmann syndroom

A
  1. Vingeragnosie is als je je vingers niet kunt herkennen of benoemen.
  2. Rechts-links verwarring.
  3. Agrafie: kan niet schrijven.
  4. Acalculia: kan niet rekenen door ruimtelijk letsel

Letsel: linker parietale kwab. Lichtblauw, zijkant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Apraxia

A
  • Ideomotorische apraxia: beweging en gebaren kunnen niet worden nagedaan.
  • Idea… apraxia (Contructionele): ruimtelijke organisatie is verstoord. Vb. Puzzel, boomhut kan niet gemaakt worden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Visuele agnosia: 2 vormen

A

onvermogen op objecten te herkennen of kopieren

2 vormen: vormagnosia en objectagnosia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

vormagnosia

onderdeel van Visuele agnosia

A

als je geen lijntekening van objecten kan herkennen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

objectagnosia 2 vormen

onderdeel van Visuele agnosia

A
  1. Apperceptieve agnosia: onvermogen om perceptie van objecten te ontwikkelen. Mislukking van objectherkenning.
    Letsel: bilateraal letsel occipitale kwab.
  2. Associatieve agnosia: onvermogen om objecten te herkennen en identificeren. Een tekening kan wel gekopieerd worden en er is perceptie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Alexie

A

onvermogen om te lezen
Letsel: links lingual gyrus occipital kwab

EB: Lezen, links, Lingual (allemaal L)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

prosopagnosia

A

gezichten kunnen niet herkent worden

Letsel: fusiform gyrus (/Broddmann’s area)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

visueel ruimtelijke agnosia

A

topografische desoriëntatie , kan zelf niet de weg vinden in bekende omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

ataxia

A

kan jezelf niet bewegen met visuele informatie naar items (alleen met voelen )
Letsel: bilateraal, want visie is aan beide kanten

EB: atack (aanval), kan je niet doen. Want je kan jezelf niet oriënteren in een ruimte door zicht, alleen door voelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

scotoma

A

blinde vlek in Beeld

Letsel occipitale kwab

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

parietale cortex

A

verwerkt somatosensorische informatie (anterior) en visueel ruimtelijke informatie (posteriror)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

dorsale stroom

A

Cips + PRR

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

PE, PF, PG

A

PE ontvangt somatosensorische informatie en stuurt deze naar PF en motorcortexen. PG ontvangt informatie voor complexe bewegingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

paireto premotor pad

A

ventrale, ‘hoe’ pad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

parieto prefrontal pad

A

verwerkt visueel ruimtelijk informatie werkgeheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

parieto medial temporaal pad

A

pad direct naar midden van het brein (hippocampus) voor ruimtelijk navigeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

PRR

A

neurale berekeningen om toekomstige bewegingen soepel te laten verlopen (sensomotorische transformatie) wordt hier gedaan, planning van ledematen naar bepaalde locatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Parietale kwab doet somatosensorische en visueel ruimtelijke begeleiding, maar er zijn nog 3 functies die parietale kwab ook een beetje doet.

A
  • moeilijke rekensommen
  • zinsleer
  • bewegingsvolgorde
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

occipitale kwab

3 structuren

A
  1. calcarine suclus: verdeelt occipitale kwab in boven en onder
  2. lingual gyrus: herkent letters en woorden
  3. fusiform gyrus: gezichten en lichaamsanalyse
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

dorsal pathway

A
  • waar
  • occipitaal naar parietaal
  • informatie over locatie en beweging
35
Q

ventral pathway

A
  • hoe
  • van de occipitaal naar temporale kwab
  • informatie van wat het is
36
Q

Visueel veld: V1

A

is het eerste verwerkingsniveau. Krijgt de grootste input en projecteert dit naar andere visuele gebieden. Het gaat dus niet meer in volgorde van 3,4,5, maar het gaat projecteert naar alle andere gebieden met hun eigen functies. (=striate cortex)

37
Q

Visueel veld: V2

A

beweging

38
Q

Visueel veld: V3

A

perceptie van beweging

39
Q

Visueel veld: V4

A

kleur (vorm)

40
Q

Visueel veld: V5

A

beweging

41
Q

Letsel V1

A

blind en onbewust van visuele input.

Complexe niveau’s werken nog wel, reageert op lichtflits

42
Q

Letsel V3

A

perceptie van beweging. Maar kan nog gecompenseerd worden door V4

43
Q

Letsel V4

A

ziet geen kleur, alleen maar grijs

44
Q

Letsel V5/V2

A

Kan geen bewegende objecten meer zien.

45
Q

STS

A

superieure temporale suclus: bewegende lichaamsanalyse

46
Q

lateraal occipitaal gebied functie:

A

objectanalyse

47
Q

LIPS (Cips)

A

vrijwillige oogebeweging

48
Q

AIP (Cips)

A

object gericht grijpen

49
Q

allocentrisch

A

hoe objecten tegen over elkaar staan in een ruimte

50
Q

Miller Goodale model

A

Zei dat:

  • dorsale stroming voor het sturen van beweging
  • ventrale stroming voor objectidentificatie
51
Q

Polysensorische neuronen

A

neuronen die gevoelig zijn voor visueel en auditieve stimuli.

52
Q

initiatieven van beweging via 4 hersengebieden

A

Postparietale cortex –> PFC –> Premotorcortex –> M1

  1. Postparietale cortex: stuurt sensorische infroamtie van visie en senositsche informatie
  2. PFC: planning van beweging, geeft door aan Pre motor cortex
  3. Premotorcortex: maakt sequence met bewegingen, planning van de bewegingen
  4. M1: voert bewegingen uit.
53
Q

Penfield et al

A

afbeelding, grote handen en tong. Meest sensorische is daar.

54
Q

Graziano

A

Zegt dat er corticale mappen en elke map weerspiegelt een andere handeling. elk gebied heeft 3 soorten organisatie:

  1. lichaamsdeel dat moet bewegen
  2. ruimtelijke locatie waar de beweging naartoe is gericht.
  3. functie van de beweging
55
Q

Overeenkomst Penfield en Graziano:

A

is dat bewegingen van het hele lichaam gepresenteerd zijn in de premotorcortex en discretere bewegingen in de motorcortex.

56
Q

bewegingslexicon

A

Mensen hebben van nature al bewegingen, zoals de pincet greep om dingen op te pakken. Van nature + beetje aangeleerd (bewijs: mensen met letsel zelfde greep).

57
Q

Spiegelneuronen:

A

activeren als iemand zelf een beweging maakt en als je iemand dezelfde beweging ziet maken.

58
Q

basal ganglia

A

medieren van bewegingen.

Onderdelen:
- substantia nigra
- caudate nucleus
- putamen
- globus palladius
EB: gehoorapparaat
59
Q

globus paladius

A

Onderdeel van basale ganglia. Binnenzijde van de hersenen bij de putamen. (gehoorapparaatje)

60
Q

letsel aan basale ganglia lijd tot bewegingsstoornissen

A
  1. Huntington disease:
    = hypoerkenitische
    (veel ongecontroleerde bewegingen)
    caudate putamen cellen zijn beschadigd.
  2. Parkinsons disease:
    = Hypokinetische
    (stijfheid en weinig beweging, geen balans)
    Te kort aan dopaminecellen in substantia nigra.
61
Q

Hyperkinetische bewegingsstoornissen (= huntingtons disease)

A

zijn stoornissen waarbij dyskinesie voorkomt. Dit kan zich uiten in de vorm van herhaaldelijke, onwillekeurige bewegingen.

62
Q

cerrebellum

A

Het houdt in de gaten of het doel van bepaalde bewegingen bereikt wordt en zorgt eventueel voor aanpassing van bewegingen.

–> motorische vaardigheden, motoriek, trial-and-error

63
Q

flocculus

A

onderdeel cerrebellum

64
Q

Letsel cerrebelum

A

verstoort balans, motoriek, oogbeweging, postuur

65
Q

2-puntdiscriminatie

A

Somatosensorische drempelwaarde; geblinddoekt rapporteren of je 1 of 2 punten voelt op de hand.

66
Q

Seguin-Goddard Form Board

A

Tastbare vormherkenning; geblinddoekt 10 blokken van verschillende vorm manipuleren en ze in de juiste gaten doen. Daarna moet het bord getekend worden uit het geheugen.

67
Q

Lijn-bisectie

A

Contralaterale verwaarlozing; het midden van elk van 20 lijnen moet worden gemarkeerd.

68
Q

Gollin incomplete figuren Mooney closure

A

Visuele perceptie; elementen combineren om een Gestalt te vormen en de foto te identificeren.

69
Q

Rechts-linksdifferentiatie

A

Ruimtelijke relaties; aangeven of de tekening van de linker of rechterlichaamskant is, of aanwijzingen opvolgen zoals met je linkerhand je rechteroor aanraken.

70
Q

Token Test

A

Taalbegrip: taal en leesbegrip

gebruikt om afasie te testen

71
Q

Kimura Box Test

A

Apraxie; opeenvolgende bewegingen maken.

EB: ruimtelijk box tekenen in de lucht, dat zijn opeenvolgende bewegingen.

72
Q

Monoculaire blindheid:

A

1 oog blind

Door kapotte zenuw of retina

73
Q

Bitemporale hemianopia

A

Temporaal = buitenkant zijde. beide ogen dus 1 kant kapot
visieverlies aan beide buitenste zichtgebieden door letsel aan mediale gebied van optische chiasme. Meestal door tumor op pitutary gland.

74
Q

Nasale hemianopia

A

blindheid aan één nasaal beeld door letsel aan lateriale chiasme.
(als het aan twee zijdes was, dan was het ‘bi’)

75
Q

Homonymous hemianopia

A

homo = 1. Dus verlies aan 1 visueel veld (we hebben er 2).

Dus je bent voor de helft aan allebei de ogen blind.

76
Q

Quadrantanopia

A

kwart aan 2 ogen eruit.
compleet visieverlies in kwart van de fovea door letsal aan visuele cortex. De grens tussen goed en slecht zien is scherp als een schaar.

77
Q

Maculaire sparing:

A

Onderscheid letsel aan optische baan van corticaal letsel.
Dus half oog blind aan beide kanten, behalve het rondje van de optische baan ni het midden. Retina ziet nog!

EB: het binnenste rondje wordt gespaard. Die ziet nog wel.

78
Q

Scotomas

A

blonde vlek in beeld, wordt vaak niet eens gezien door compensatie van de ogen

79
Q

Prisma aanpassing (PA)

A

Behandeling voor visuele neglect.

PA is een non-invasieve en makkelijke techniek waarbij de patiënt een plasmabril draagt waardoor het gehele visuele veld 10 graden naar rechts verplaatst. Hierdoor ontstaat er een initiële bias naar rechts in grijpbewegingen, dit verdwijnt na een paar trials. Nadat de prisma’s zijn verwijderd, zullen grijpbewegingen initieel gaan naar de linker verwaarloosde kant waardoor de verwaarlozing uiteindelijk verdwijnt.

80
Q

Onderzoek Lunven 2019, testen PA als behandeling voor visuele neglect.

A

relaties testen:

  • De relatie tussen PA-effecten
  • Corticale dikte
  • Witte massaintegriteit

Uitkomst:
Het PA-effect was sterker bij mensen met dikkere temporopariëtale cortex in de linker, gezonde hemisfeer.

Dit kan komen door:

  • Sommige breinen hebben een betere aanleg voor herstel dan andere door de dikkere linker temporopariëtale junctie.
  • Diaschisis en loskoppeling kan secundaire atrofie hebben veroorzaakt in afgelegen cortexen, dus mensen met een chronische beroerte hebben wellicht bilateraal diffuus weefselverlies.
81
Q

Aparaxia Park 2017

2 vormen

A
  • Ideomotorische apraxia: een stoornis in beweging en gebaren kunnen niet worden nagedaan. Patient weet welke handeling erbij hoort en kan hierover vertellen, alleen het uitvoerende motorische gedeelte is kapot.
    Vb. Legt uit hoe je eet met een lepel, maar kan niet voordoen.
  • Ideational apraxia (conceptualisatie apraxia): kan voorwerp niet koppelen aan taak. Dit ondanks intacte identificatie.
    Vb. Weet wat tandenborstel is, maar kan niet laten zien hoe je ze poetst.

–> Kenetische ledenmatenapraxia (denk een vorm van ideational apraxia): onvermogen om gecoordineerde vinger-handbewegingen te maken, wordt lompe beweging.
Vb. Knoop dichtmaken lukt niet.

82
Q

Aparaxia Park 2017

Behandeling apraxia:

A
  1. Revalidatiebehandeling: 3 keer per week, 30 sessies van 50 minuten. Het bevat een gedragstraining-programma met gebarenoefeningen. Patiënten verbeterden in zowel praxis als alledaagse activiteiten.
    − De duurzaamheid van de verbetering is onduidelijk. Training alleen is waarschijnlijk onvoldoende voor voordeel op de lange termijn.
  2. Non-invasieve breinstimulatie: dit kan i.c.m. revalidatietraining worden gebruikt. Voorbeelden zijn: transcranial direct current stimulation (tDCS), single-pulse of rTMS, theta-burst stimulatie (TBS) en gepaarde associatieve stimulatie (PAS). Ze werken door excitatie of inhibitie-invloeden uit te oefenen op corticale plasticiteit en exciteerbaarheid. De neurale plasticiteit verbetert dus, waardoor het effect van de behandeling langer aanhoudt.
83
Q

Premotorcortex:

A

Premotorcortex: maakt sequence met bewegingen, planning van de bewegingen